Payroll-medewerker géén ambtenaar
In zijn opzienbarende uitspraak van 2 augustus 2016 concludeerde de rechtbank Limburg dat een payroller werkzaam voor en bij de gemeente een ambtenaar was. De rechtbank ging stapsgewijs na:
1) of sprake was van een arbeidsovereenkomst bij het payroll-bedrijf;
2) of van een uitzendovereenkomst met de gemeente;
3) of van een arbeidsovereenkomst met de gemeente.
Gezien de afwezigheid van opties 1, 2 of 3 moet er een fictieve aanstelling aanwezig worden geacht, zo oordeelde de rechtbank in deze uitbundig gemotiveerde uitspraak.
De Centrale Raad van Beroep maakt op 18 mei 2017 in zijn uitspraak ECLI:NL:CRVB:2017:1837 onder eenvoudige verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 4 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2356 korte metten met het oordeel van de rechtbank Limburg: deze payroll-medewerker is géén ambtenaar.
In dat arrest overweegt de Hoge Raad eerst dat een payrollovereenkomst moet worden gezien als een uitzendovereenkomst en vervolgens dat, voor zover de toepassing van artikel 7:691 van het BW in nieuwe driehoeksrelaties als payrolling zou leiden tot resultaten die zich niet laten verenigen met wat de wetgever bij de regeling van de artikelen 7:690 en 7:691 van het BW voor ogen heeft gestaan, het in de eerste plaats aan de wetgever is om hier grenzen aan te stellen.
Op weg naar de normalisering van de rechtspositie van de ambtenaar zijn de Centrale Raad van Beroep en de Hoge Raad dus harmonieus in hun standpunt daarover. De Centrale Raad van Beroep oordeelt in zijn uitspraak dan ook dat het enkele gebruik van een payrollconstructie nog niet leidt tot ambtenaarschap.
Dan is dat ook weer duidelijk.