Wijzigen van een subsidievaststelling: niet voldaan aan een aan de vaststelling verbonden verplichting
Wanneer een subsidie is vastgesteld, mag een subsidieontvanger er in beginsel op vertrouwen dat aan die vaststelling niet wordt gemorreld. Daarop bestaan 3 uitzonderingen. Artikel 4:49 van de Algemene wet bestuursrecht geeft de mogelijkheid een vaststelling in te trekken of ten nadele van de subsidieontvanger te wijzigen:
a. op grond van feiten of omstandigheden waarvan het bij de subsidievaststelling redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de subsidie lager dan overeenkomstig de subsidieverlening zou zijn vastgesteld;
b. indien de subsidievaststelling onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten, of
c. indien de subsidieontvanger na de subsidievaststelling niet heeft voldaan aan de subsidie verbonden verplichtingen.
In de casus waarin de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 13 oktober uitspraak deed was sprake van het niet voldoen aan een aan de subsidievaststelling verbonden verplichting, ook al benoemt de Afdeling dat niet als zodanig (ECLI:NL:RVS:2021:2266).
De casus
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag verleent in 2000 een subsidie voor niet-ingrijpende voorzieningen aan een pand op grond van de Verordening woninggebonden subsidies 1995. In 2006 stelt het college de subsidie vast op een bedrag van € 8.738,97. Daarbij wordt een onderhoudsverplichting van 12 jaar opgelegd: een deel van de subsidie wordt direct betaald, het restant zal het college betalen wanneer eind september 2018 blijkt dat het pand behoorlijk is onderhouden.
In mei 2018 voert het college vast een inspectie uit. Het college constateert dat sprake is van achterstallig onderhoud. De subsidieontvanger krijgt de gelegenheid het achterstallig onderhoud alsnog te verrichten en om een hercontrole te verzoeken wanneer dit onderhoud is verricht. Dat verzoek komt er niet.
Op 27 september 2018 voert het college de eindcontrole uit. Er blijkt nog steeds sprake van achterstallig onderhoud. Het college begroot de kosten hiervan op € 2.965,00, waarbij voor het achterstallig onderhoud aan de achtergevel een stelpost is opgenomen. Naar aanleiding van het bezwaar tegen dit besluit, stelt het college de onderhoudskorting bij naar € 1.340,67: uit een nadere controle is gebleken dat de achtergevel van het pand voldoende is onderhouden en het college paste in het oorspronkelijke besluit ten onrechte een korting toe van € 375,- in plaats van € 250,- per deur
De subsidieontvanger is het opnieuw niet eens met het besluit en gaat in beroep en hoger beroep. Zijn standpunt dat hij in de loop van de 12 jaar schilderwerkzaamheden heeft verricht (oftewel voldoende onderhoud heeft uitgevoerd), maar dat daar op de peildatum niets meer van is te zien, gaat niet op. Hij was verplicht het pand de volledige 12 jaar voldoende te onderhouden. Ook het feit dat de subsidieontvanger na de eerste controle niet direct de benodigde medewerking kreeg van de bewoners van een andere etage in het pand en hij daarom niet op tijd het onderhoud kon uitvoeren, helpt hem niet. Dat is een omstandigheid die voor rekening van de subsidieontvanger komt.
Wel had het college in bezwaar de proceskosten moeten vergoeden. Het college paste immers een te hoge korting toe op de verleende subsidie voor onderhoud dat had moeten plaatsvinden aan de deuren van het pand. Dat is een onrechtmatigheid die kleeft aan de beslissing op bezwaar en kan alleen aan het college worden toegerekend. Alleen al om die reden had het college een proceskostenvergoeding moeten toekennen. Dat de onjuistheden die aan het college te wijten zijn van beperktere omvang zijn dan de onjuistheden die de subsidieontvanger te wijzen zijn, doet daaraan niet af.