Geen toepassing CRvB-formule bij ontslag op andere gronden
In een recente uitspraak van de rechtbank Overijssel oordeelt de rechtbank dat de voormalig directeur van de Stadsbank Oost-Nederland mag worden ontslagen op andere gronden (ECLI:NL:RBOVE:2022:554). De rechtbank ziet echter aanleiding om niet de CRvB-formule toe te passen, maar zelf een hogere ontslagvergoeding toe te kennen. Hoe de rechtbank tot dit oordeel is gekomen, leest u in dit nieuwsbericht.
Zaakverloop
Eiser wordt in 2000 aangesteld als directeur bij de Stadsbank. Eind 2013 wordt de directeur ontslagen primair op grond van plichtsverzuim en subsidiair op andere gronden. De rechtbank oordeelt op 13 maart 2015 vervolgens dat de Stadsbank een overwegend aandeel heeft gehad in het ontslag en heeft nagelaten een ‘plus’ toe te kennen. Het ontslag blijft staan, maar de directeur wordt een compensatie toegekend van ruim € 53.000,-. Volgens de Centrale Raad van Beroep in zijn uitspraak van 14 juli 2016 is geen sprake van een onverenigbaarheid van karakters of een impasse waardoor een vruchtbare werkrelatie onmogelijk was geworden. De Raad vernietigt dan ook het ontslag.
De Stadsbank heeft vervolgens in 2017 een aantal beslissingen genomen over de vergoeding van enkele kosten, het terugvorderen van de opgelegde aanvullende ontslagvergoeding en – vanwege herwaardering in de periode van ontslag – inpassing van de functie van directeur in een andere schaal. Daarnaast heeft de Stadsbank op 7 december 2017 de directeur boventallig verklaard en bij besluit van 18 december 2019 de directeur ontslag verleend primair op grond van artikel 8:3 van de Enschedese Arbeidsvoorwaarden Regeling (EAR, gelijk aan de CAR/UWO) en subsidiair op grond van artikel 8:8 van de EAR.
Oordeel van de rechtbank Overijssel
Eiser maakte bezwaar en beroep tegen dit besluit en dat betekende dat de rechtbank zich wederom over het ontslag moest uitspreken, maar nu vele jaren later. Volgens de rechtbank is de directeur ten onrechte boventallig verklaard en kan een ontslag op grond van artikel 8:3 van de EAR in ieder geval geen stand houden. De rechtbank is wel van oordeel dat terugkeer in de oude functie van de directeur niet meer in de rede ligt, dat de Stadsbank geruime tijd pogingen heeft gedaan een passende oplossing te vinden, en dat uit verdere mogelijkheden geen resultaat meer te verwachten is. De directeur mag dan ook worden ontslagen op grond van artikel 8:8 van de EAR.
Bij een ontslag op andere gronden geldt als uitgangspunt dat de directeur een werkloosheidsuitkering en aanvullende uitkering krijgt toegekend. Ook moet een na-wettelijke uitkering worden toegekend als het ontslag is gelegen in de werksfeer en niet grotendeels is te wijten aan de directeur. Er bestaat volgens de rechtbank aanleiding om naast de na-wettelijke uitkering ook een ontslagvergoeding toe te kennen, omdat de Stadsbank een overwegend aandeel heeft gehad in het ontstaan en voortbestaan van de situatie die tot ontslag heeft geleid.
Gelet op de zeer lange voorgeschiedenis, de uitzonderlijke situatie en de op de Stadsbank zwaar wegende verantwoordelijkheid om tot een passende oplossing te komen, ziet de rechtbank voldoende aanleiding om de CRvB-formule niet toe te passen. De rechtbank heeft oog voor een finale geschilbeslechting en voorziet daar zelf in door de directeur een bedrag toe te kennen van € 242.000,-. Opmerkelijk, want toepassing van de CRvB-formule zou slechts een derde van dat bedrag zijn geweest. Het is zeer de vraag of deze uitspraak stand gaat houden bij de CRvB, als er hoger beroep volgt.