Detentie leidt tot ontslag
Wat te doen als een werknemer niet kan werken, omdat hij vastzit op verdenking van (betrokkenheid bij) een strafbaar feit en later ook wordt veroordeeld? Voor deze vraag ziet een beveiligingsbedrijf zich gesteld nadat een van haar beveiligers op 30 juni 2020 op zijn werk door de politie wordt aangehouden wegens verdenking van (betrokkenheid bij) het plegen van strafbare feiten, gerelateerd aan illegale drugshandel en/of drugssmokkel.
Wat gebeurt er na de aanhouding?
Na de aanhouding zet het beveiligingsbedrijf het salaris van de werknemer per direct stop. Hij zit immers vast en kan geen werkzaamheden meer verrichten. Bovendien heeft de Korpschef op 7 augustus 2020 de vereiste toestemming om beveiligingswerkzaamheden te mogen verrichten ingetrokken.
Op 13 augustus 2020 biedt het beveiligingsbedrijf de beveiliger een vaststellingsovereenkomst aan om de arbeidsovereenkomst te beëindigen. Partijen bereiken echter geen akkoord. De gemachtigde van de beveiliger laat in september 2021 weten dat de beveiliger ‘zich beschikbaar houdt voor werk’ en dat hij aanspraak maakt op betaling van zijn salaris. Hier gaat het beveiligingsbedrijf niet in mee. De beveiliger is immers niet beschikbaar voor werk aangezien hij vast zit. Dit komt geheel voor zijn eigen risico.
Op 10 juni 2022 wordt de beveiliger veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaar.
Na de veroordeling verzoekt het beveiligingsbedrijf de rechter de arbeidsovereenkomst te ontbinden, primair wegens omstandigheden die zodanig zijn dat van het beveiligingsbedrijf redelijkerwijs niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren (h-grond) en subsidiair wegens verwijtbaar handelen of nalaten van de beveiliger (e-grond). Ook verzoekt het beveiligingsbedrijf om bij het bepalen van de einddatum geen rekening te houden met de opzegtermijn en te bepalen dat de beveiliger geen recht heeft op een transitievergoeding.
Wat vindt de rechter?
De beveiliger voert in het geheel geen verweer tegen ontbinding van de arbeidsovereenkomst op de h-grond. De rechter vermeldt volledigheidshalve dat in de Memorie van Toelichting bij artikel 7:699 BW is opgenomen dat detentie van de werknemer een reden is voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst op de h-grond. Aangezien de beveiliger langdurig in detentie zit, is daarmee sprake van een voldragen h-grond en ligt herplaatsing logischerwijs niet in de rede.
De beveiliger voert wel verweer tegen het verzoek van het beveiligingsbedrijf om geen rekening te houden met de opzegtermijn en geen transitievergoeding toe te kennen. De rechter overweegt dat als de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van de werknemer, de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 671b lid 8, sub b BW eerder kan worden ontbonden dan na de wettelijke opzegtermijn. Gelet op de strafbare feiten waarvoor de beveiliger is veroordeeld, die hij bovendien tijdens werktijd heeft gepleegd, is sprake van zodanig ernstig verwijtbaar handelen dat de opzegtermijn niet in acht hoeft te worden genomen.
Gelet op zijn ernstig verwijtbare handelen heeft de beveiliger ook geen aanspraak op een transitievergoeding. Ook het beroep van de beveiliger op de redelijkheid en billijkheid slaagt niet. De rechter vindt dat de misstap die de beveiliger heeft gemaakt bepaald niet klein te noemen is. Dit geldt te meer gelet op de functie die de beveiliger bekleedde.