Centrale Raad van Beroep-formule opgerekt
In een zaak tussen de gemeente Renkum en een ontslagen ambtenaar heeft de rechtbank Gelderland een opvallende uitspraak gedaan. De gemeente moet aan de ambtenaar een verhoogde boete betalen vanwege de verwijtbare rol bij dat ontslag. Liefst 1,5 keer de gebruikelijke Centrale Raad van Beroep-formule.
Op 28 februari 2013 heeft de Centrale Raad van Beroep in enkele uitspraken de zogenaamde Centrale Raad van Beroep-formule gehanteerd. Kern daarvan is dat bij ontslag uit overheidsdienst wegens een impasse in de arbeidsrelatie of een vertrouwensbreuk met bestuur, management of collega’s de ambtenaar in ieder geval een ontslaguitkering krijgt die de oude overheidswerkgever moet betalen. Meestal is dat WW met daarnaast afhankelijk van de geldende cao of rechtspositie nog een bovenwettelijke uitkering. Alleen als het ontstaan en het voortbestaan van die impasse en het niet vinden van een andere oplossing grotendeels te verwijten is aan de werkgever, dan kent de rechter bovenop die uitkering nog een zogeheten plus toe.
De formule die de Centrale Raad van Beroep toepast, luidt als volgt:
A x B x C = hoogte van de extra ontslagvergoeding
A = het bruto maandsalaris (inclusief vakantietoeslag)
B = het aantal dienstjaren gedeeld door 2
C = de verwijtbaarheidsfactor.
Is er geen overwegend aandeel, dan is er geen verwijtbaarheid en is die factor nul. Dan is er geen plus. Is verwijtbaarheidsfactor hoger dan is er wel een plus.
De hoogte van die plus varieert van 0,5 (bij 51-65% verwijtbaarheid), via 0,75 (bij 65-80% verwijtbaarheid tot 1 (bij een verwijtbaarheid van 80% tot 100%).
In de afgelopen jaren is dat standaard rechtspraak geworden.
Tot nu.
In een uitspraak waarin de leidinggevenden met naam worden genoemd komt de rechtbank tot de conclusie dat het zozeer verwijtbaar is, dat het veel meer moet zijn: liefst een factor van 1,5.
De casus vertelt samengevat dat de dame in kwestie volgens het college volledig losgezongen was van de organisatie en solistisch te werk ging. Omdat het college al met al concludeerde dat zij het zelf allemaal niet zo goed had vastgelegd, kende zij naast de uitkeringsgarantie (WW en bovenwettelijk) en een scholingsvergoeding van € 15.000,- ‘geheel onverplicht’ een ontslagvergoeding van € 59.368,41 toe.
Dat is het dan wel, zal men hebben gedacht. Maar de rechter vindt in het totale dossier voldoende grond te concluderen dat hoewel zeker sprake is van een onherstelbaar verstoorde arbeidsrelatie en dus de bevoegdheid bestond ontslag ‘op andere gronden’ te verlenen, de verwijtbaarheid zo groot is (tenminste 80%) dat een ontslagvergoeding die 50% hoger is dan normaal betaald moet worden.
Verweerder heeft immers niet aangesproken op het niet goede functioneren, geen kans op verbetering gegeven. Een besluit tot buitengewoon verlof is door de rechtbank vernietigd, de ingezette mediation was niet gericht op herstel van vertrouwen. De dame was bovendien 41 jaar in dienst en dat maakt opgeteld dat de hogere formule (ruim 30 maandsalarissen) in de plaats komt van het eerder toegekend eenmalig bedrag.
Voor de gehele tekst van de uitspraak ECLI:NL:RBGEL:2017:5342