Ministerie VWS moet snel beslissen op Wob-verzoeken over COVID-19
In augustus schreven wij over de wijze waarop het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) de Wob-verzoeken over COVID-19 afhandelt. Minister De Jonge was op 28 juni 2021 door de rechtbank Midden-Nederland opgedragen binnen twee maanden op de drie Wob-verzoeken van de NOS en NTR van 28 en 29 mei 2020 te beslissen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 20 oktober 2021 geoordeeld dat de minister uiterlijk 30 november 2021 een besluit moet nemen over openbaarmaking van coronadocumenten (ECLI:NL:RVS:2021:2348).
Welke vragen moet de Afdeling beantwoorden?
Naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank beantwoordt de Afdeling de vraag of de aangepaste werkwijze van de minister om deelbesluiten te nemen in overeenstemming is met de Wob, of de rechtbank een juiste besluittermijn heeft opgelegd en wat daarbij een passende dwangsom is. De minister heeft op 11 augustus 2021 – na de uitspraak van de rechtbank – vier deelbesluiten genomen, waarmee hij heeft beoogd de eerder genomen besluiten te vervangen en alsnog op de Wob-verzoeken te besluiten.
Het oordeel van de Afdeling
De besluiten van 11 augustus 2021 zijn volgens de Afdeling een gedeeltelijke reactie op het Wob-verzoek van 28 mei 2020. Ze zijn gericht aan de indiener van de Wob-verzoeken en in de besluiten is onderbouwd waarom bepaalde documenten niet of deels openbaar gemaakt worden. De Afdeling geeft geen oordeel over de inhoud van de deelbesluiten, maar doet alleen een uitspraak over de door de minister gehanteerde werkwijze. Bovendien is nog niet volledig op de Wob-verzoeken besloten en moet eerst de bezwaarprocedure worden doorlopen.
De minister heeft op grond van de Wob de mogelijkheid om via deelbesluiten gefaseerd op de Wob-verzoeken te besluiten. Dat een deelbesluit binnen de wettelijke termijn is genomen, betekent niet dat tijdig op het Wob-verzoek is besloten. De Afdeling heeft er begrip voor dat het ministerie wegens het uitbreken van de coronapandemie minder of geen tijd heeft gehad voor het volledig afhandelen van Wob-verzoeken. De minister heeft gezocht naar een manier om zo snel mogelijk te reageren op de Wob-verzoeken. Volgens de Afdeling is de minister pas na de uitspraak van de rechtbank de ernst van het gebrek aan voortgang gaan inzien en heeft de minister onvoldoende rekening gehouden met het feit dat de coronapandemie voor burgers en ondernemingen tot ingrijpende maatregelen en maatschappelijke discussies heeft geleid.
De termijn die de rechtbank had gesteld waarbinnen de minister moest beslissen (twee maanden na de uitspraak van 28 juni 2021) is niet gehaald en was volgens de Afdeling vanwege de bijzondere omstandigheden ook niet haalbaar. De Afdeling draagt de minister op alsnog uiterlijk 30 november 2021 volledig te beslissen op de Wob-verzoeken van 28 en 29 mei 2020. De hoogte van de dwangsom wordt vastgesteld op € 100,- per dag met een maximum van € 15.000,- per Wob-verzoek. Dit is aanzienlijk lager dan de dwangsom die de rechtbank had bepaald.
Wij houden de ontwikkelingen in deze zaak weer nauwlettend in de gaten.