Mag een tatoeage op de sterke arm?
Op 28 december 2021 heeft het gerechtshof in Den Haag uitspraak gedaan in een zaak die was aangespannen door de vakorganisatie Onafhankelijk RET-personeel. Het geschil had betrekking op het feit dat de RET als werkgever al jarenlang het beleid voert dat controleurs van de RET in de uitoefening van de werkzaamheden als geüniformeerd controleur geen zichtbare tatoeages mogen hebben. Kortgezegd, tatoeages moeten bedekt zijn.
Het instructierecht (Artikel 7:660 BW) biedt de werkgever de mogelijkheid om beleid in te voeren dat dient als voorschrift over de wijze waarop de werknemer de werkzaamheden behoort uit te voeren. De vraag die in deze zaak partijen verdeeld houdt is of het instructierecht de werkgever ook de ruimte biedt om voorschriften op te stellen op basis waarvan tatoeages niet zichtbaar mogen zijn bij controleurswerkzaamheden in uniform.
De vakorganisatie stelt zich op het standpunt dat de door de werkgever gegeven instructie strijdig is met het recht op de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer of privacy en daarmee strijdig is met de grondrechten van de werknemers. De RET is van mening dat het beleid noodzakelijk is voor een neutrale, professionele en uniforme uitstraling van de controleurs. Zichtbare tatoeages doen afbreuk aan het gezag en gaan ten koste van de veiligheid. Ook zouden zichtbare tatoeages ertoe kunnen leiden dat reizigers zich niet meer tot de controleurs wenden bij vragen of in geval van nood.
In eerste instantie heeft de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam in september 2020 deze zaak beoordeeld. De kantonrechter oordeelde dat er weliswaar grenzen gelden voor het stellen van regels aan tatoeages, maar dat het tatoeagebeleid van de RET deze grenzen niet overschrijdt. Vanwege de politiebevoegdheden en geweldsmiddelen van de controleurs is sprake van een bijzondere positie die een neutrale en professionele uitstraling vereist.
De vakorganisatie kon zich niet verenigen met deze uitspraak en heeft hoger beroep aangetekend omdat in de uitspraak geen aantoonbare rechtvaardiging bestond voor de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de controleurs. Het hof heeft - kort samengevat - als volgt geoordeeld. De werkgever mag op grond van het instructierecht binnen zekere grenzen van de werknemer verwachten dat hij zich houdt aan voorschriften over de wijze waarop de werkzaamheden worden verricht. Met het tatoeagebeleid dat de werkgever in dit geschil voert wordt in beginsel inbreuk gemaakt op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer of privacy. Verder stelt het hof dat geen discussie bestaat over het feit dat de benodigde uitstraling, het gezag en de veiligheid zwaarwegend is.
Het hof stelt dat het geschil zich toespitst op de vraag of het tatoeagebeleid ook daadwerkelijk geschikt en proportioneel is om een neutrale, professionele en uniforme uitstraling van de controleurs te bereiken. Het hof overweegt in dit kader dat de werkgever enerzijds niet heeft aangetoond dat zichtbare tatoeages afbreuk doen aan de gewenste uitstraling, het gezag of de veiligheid en anderzijds heeft de vakorganisatie stukken ingebracht waaruit blijkt dat heden ten dage door het publiek anders wordt aangekeken tegen tatoeages dan de werkgever betoogt. Bovendien stelt het hof dat bij de politie en Koninklijke Marechaussee het hebben van zichtbare tatoeages, binnen bepaalde voorwaarden, inmiddels is toegestaan.
Het hof komt tot het oordeel dat geen sprake is van een geschikt, laat staan proportioneel middel. De grenzen van het instructierecht worden dan ook overschreden door het tatoeagebeleid. Het tatoeagebeleid van de werkgever is derhalve in strijd met het goed werkgeverschap. Op dit moment is niet bekend of cassatie is ingesteld tegen de uitspraak van het hof.
Vragen over uw tatoeagebeleid of bent u van plan beleid in te voeren? Neem dan contact met ons op.