Boete van € 82.000 wegens het onttrekken van vier woningen aan de woningvoorraad zonder vergunning onevenredig
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft een boete van € 82.000 – die het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam had opgelegd wegens het onttrekken van vier woningen aan de woningvoorraad zonder vergunning – met 25% gematigd (ECLI:NL:RVS:2022:958). Volgens de Afdeling was de boete in dit geval niet evenredig en heeft het college nagelaten om een beoordeling te maken of in dit concrete geval van het wettelijk gefixeerde boetestelsel moest worden afgeweken.
Het is vaste rechtspraak van de Afdeling (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2020:2850) dat als in een bij wettelijk voorschrift vastgesteld boetestelsel niet of nauwelijks onderscheid wordt gemaakt in de hoogten van de boetes naar mate van verschil in omstandigheden, eerder de noodzaak kan bestaan om in een concreet geval van dit boetestelsel af te wijken. In de Huisvestingsverordening Amsterdam 2016 is bepaald dat dat het boetebedrag voor het geheel of gedeeltelijk onttrekken van woonruimten aan de woonruimtevoorraad zonder vergunning € 20.500,00 bedraagt en voor het niet melden van vakantieverhuur of bed & breakfast € 6.000,00. Van enige differentiatie (bijvoorbeeld het al dan niet bedrijfsmatige karakter van een woningonttrekking) is geen sprake.
In dit geval heeft appellante concreet verklaard en met stukken onderbouwd dat geen sprake was van een bedrijfsmatige onttrekking van woonruimte. De Afdeling acht het verweer van het college onvoldoende en ook in het dossier ziet de Afdeling onvoldoende aanknopingspunten dat er desondanks toch sprake was van bedrijfsmatige onttrekking. Daarnaast kan uit het dossier niet worden afgeleid dat de leefbaarheid van de stad of de buurt door het gebruik van het pand op enigerlei wijze is aangetast. Gelet op deze omstandigheden acht de Afdeling het onverkort opleggen van de maximale boete onevenredig en matigt zij de boete met 25%.