Mag je regels stellen in een bestemmingsplan om woonoverlast te reguleren of zijn die regels voor de ruimtelijke ordening niet relevant?
De gemeenteraad van de gemeente Vlaardingen heeft een paraplubestemmingsplan vastgesteld voor het volledige grondgebied van de gemeente. In het bestemmingsplan zijn onder meer de begrippen ‘wonen’, ‘woning’ en ‘huishouden’ gedefinieerd. Uit de plantoelichting blijkt dat de raad met het bestemmingsplan beoogt beter te kunnen handhaven op ongewenste vormen van (onzelfstandige) kamerverhuur en het huisvesten van meerdere huishoudens in reguliere woningen. Een bewoner binnen het plangebied is het niet eens met het bestemmingsplan en vindt dat het bestemmingsplan niet voldoet aan de omschrijving en de reikwijdte van een bestemmingsplan zoals opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Volgens de bewoner kunnen ruimtelijke plannen op grond van de Wro slechts regels stellen voor zover deze ruimtelijk relevant zijn. Deze regels kunnen volgens hem dan ook geen betrekking hebben op de grootte, de continuïteit of de samenstelling van een huishouden, of op welke wijze burgers samenwonen. Volgens de bewoner probeert de raad door middel van het bestemmingsplan op oneigenlijke wijze (woon)overlast te reguleren. Volgens hem bieden de Huisvestingswet 2014 en de Woningwet hier voldoende instrumenten voor.
Wat vindt de rechter?
Volgens de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (uitspraak van 23 maart 2022, ECLI:NL:2022:874) zien de planregels in het bestemmingsplan wel op ruimtelijk relevante aspecten. Er is namelijk een ruimtelijk relevant verschil tussen het gebruik van een pand voor kamerverhuur en de bewoning van een pand door één huishouden. Net als kamerverhuur heeft ook woningsplitsing een andere ruimtelijke uitstraling. De Afdeling verwijst hierbij naar de uitspraak van 12 augustus 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1907, onder 3.2). De Afdeling vindt dan ook niet dat het bestemmingsplan in strijd is met artikel 3.1, eerste lid, van de Wro en niet strekt tot een goede ruimtelijke ordening. Bij het definiëren van begrippen voor de toepassing van het bestemmingsplan, hoeft de raad ook niet aan te sluiten bij bestaande definities in andere wetten. De raad wijst er in dat verband terecht op dat het bestemmingsplan op een andere wettelijke grondslag is gebaseerd dan bijvoorbeeld de Huisvestingswet 2014 of de Woningwet. Een bestemmingsplan kent daarbij een zelfstandig afwegingskader. De Afdeling verklaart het beroep dan ook ongegrond.