Belgische ondernemers kunnen mogelijk aanspraak maken op Nederlandse Tozo-uitkering
Op 25 april 2022 oordeelde de meervoudige kamer Bestuursrecht van de rechtbank Limburg over een geschil in beroep omtrent de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo 1) (ECLI:NL:RBLIM:2022:3194). Twee Belgische partners die samen in Nederland een onderneming drijven, krijgen in beginsel geen bijstandsuitkering op grond van de Tozo 1. Zij voldoen namelijk niet aan de daarin opgenomen woonplaatsvoorwaarde. De rechtbank denkt daar anders over.
De Tozo 1 is speciaal in het leven geroepen in het kader van de Participatiewet om zelfstandig ondernemers te steunen. Deze steun is nodig geacht in verband met de maatregelen van de overheid om de verspreiding van het coronavirus tegen te gaan. Deze maatregelen kunnen (zelfstandige) ondernemers financieel flink raken. Zelfstandige ondernemers kunnen in dat kader een beroep doen op een bijstandsuitkering, maar zij moeten hiervoor wel aan bepaalde voorwaarden voldoen. Eén van die voorwaarden is de woonplaatsvoorwaarde. Deze voorwaarde houdt in dat alleen een zelfstandige ondernemer die woonachtig is in Nederland in aanmerking kan komen voor algemene bijstand op grond van de Tozo 1.
De rechtbank oordeelt echter dat de woonplaatsvoorwaarde in dit geval een beperking is van de vrijheid van vestiging binnen de Europese Unie (EU). De vrijheid van vestiging is geregeld in artikel 49 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Deze bepaling regelt dat iedere onderdaan van een EU-lidstaat vrij is om zich te vestigen in een andere lidstaat. Een beperking hierop is verboden, tenzij het een gerechtvaardigde beperking is.
De woonplaatsvoorwaarde maakt het minder aantrekkelijk voor het Belgische paar om zich te vestigen in Nederland. Zij kunnen geen bijstand op grond van de Tozo 1 aanvragen, terwijl Nederlandse zelfstandig ondernemers dit wel kunnen doen. De rechtbank is van mening dat het college van B&W van de gemeente Maastricht onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de woonplaatsvoorwaarde noodzakelijk is uit het oogpunt van de rechtmatigheidscontrole van de bijstandsuitkering. De rechtbank vernietigt daarom het besluit van het college en draagt hen op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar.