Aanzegvergoeding steeds verschuldigd bij niet-inachtneming schriftelijkheidseis
In een recent gepubliceerde uitspraak heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de aanzegvergoeding steeds verschuldigd is als de schriftelijkheidseis niet in acht wordt genomen. Dit geldt ook als het voor de werknemer duidelijk was dat de arbeidsovereenkomst niet zou worden voortgezet of de werknemer geen nadeel heeft geleden (ECLI:NL:HR:2022:1374). Wat was er aan de hand?
Feiten in het kort
De werknemer is op 1 mei 2019 voor bepaalde tijd, tot 1 december 2019, bij Maxs in dienst getreden. Maxs is een betonleverancier. De tijdelijke arbeidsovereenkomst van de werknemer is van rechtswege geëindigd, nadat de directeur van Maxs op 30 oktober 2019 aan de werknemer in een gesprek heeft medegedeeld dat zijn arbeidsovereenkomst niet wordt verlengd. De werknemer heeft per 1 december 2019 een andere baan gevonden. De werknemer vordert op de voet van artikel 7:668 lid 3 BW een vergoeding ter hoogte van het loon voor één maand, omdat Maxs hem niet schriftelijk heeft geïnformeerd over het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst.
De kantonrechter heeft in eerste aanleg de vordering van de werknemer afgewezen, omdat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de aanzegvergoeding moet worden betaald. Hieraan legt de kantonrechter ten grondslag dat vaststaat dat Maxs de werknemer wel mondeling heeft medegedeeld dat de arbeidsovereenkomst niet wordt verlengd. Daarover heeft bij de werknemer geen onduidelijkheid bestaan. Het hof vernietigt vervolgens de beschikking van de kantonrechter. Volgens het hof mag een rechtsgevolg van een regel enkel aan de kant worden geschoven wanneer het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Aan deze zware eis is volgens het hof niet voldaan. Maxs wordt veroordeeld tot betaling van de aanzegvergoeding.
Cassatie
In cassatie staat centraal of het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om aanspraak te maken of de aanzegvergoeding zoals bedoeld in art. 7:668 lid 3 BW, als de werkgever de mededeling aan de werknemer dat de arbeidsovereenkomst niet zal worden voortgezet, wel mondeling maar niet ook schriftelijk heeft gedaan en de werknemer daarvan geen nadeel heeft ondervonden. Maxs betoogt dat het hof de aard en strekking van de aanzegplicht heeft miskend.
Oordeel Hoge Raad
De Hoge Raad stelt voorop dat de rechter terughoudend moet zijn bij de beoordeling of de toepassing van een wettelijke regel in een bepaald geval naar maatstaven redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Dit geldt te meer als het gaat om een regel van dwingend recht. Als in de wettelijke regel al een afweging van belangen besloten ligt, zal een beroep op de redelijkheid en billijkheid alleen in uitzonderlijke gevallen kunnen slagen.
De regeling van de aanzegplicht in artikel 7:668 BW is van dwingend recht. Die bepaling heeft tot doel de positie van de werknemer met een tijdelijke arbeidsovereenkomst te versterken. Met een schriftelijke aanzegging verkrijgt de werknemer tijdig duidelijkheid over het al dan niet voortzetten van zijn arbeidsovereenkomst. Daarbij heeft de wetgever er bewust voor gekozen dat de werkgever die de aanzegplicht niet naleeft, de aanzegvergoeding verschuldigd is. De aanzegvergoeding heeft mede het karakter van prikkel tot naleving van de plicht tot schriftelijke aanzegging. Met dat karakter strookt om aan te nemen dat de aanzegvergoeding steeds verschuldigd is als de schriftelijkheidseis niet in acht is genomen. Dit geldt ook als voor de werknemer langs andere weg duidelijk was geworden dat de arbeidsovereenkomst niet zou worden voortgezet of de werknemer geen nadeel heeft geleden. Het oordeel van het hof geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is voldoende gemotiveerd, aldus de Hoge Raad.
Kortom: de aanzegging van de arbeidsovereenkomst moet schriftelijk worden gedaan. Is de arbeidsovereenkomst mondeling aangezegd? Leg dit dan altijd schriftelijk vast!