De invulling van het criterium ‘evident onredelijk’ bij bestuurlijke boetes
Een definitief geworden besluit van een bestuursorgaan moet heroverwogen worden als er nieuwe feiten (nova) zijn of als weigering heroverweging ‘evident onredelijk’ is. Over de invulling van het criterium ‘evident onredelijk’ heeft de president van de Centrale Raad van Beroep, raadsheer-AG Wattel enige tijd geleden om advies gevraagd. Aan het recent gepubliceerde advies van raadsheer-AG Wattel ligt mede de vraag ten grondslag of het recht op een eerlijk proces bij een criminal charge (artikel 6 EVRM) toelaat dat het criterium 'evident onredelijk' voor de toepassing van artikel 4:6 Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoeken om heroverweging van definitieve bestuursbesluiten ook wordt toegepast bij boetebesluiten die definitief zijn geworden zonder rechterlijk toezicht.
Volgens de raadsheer-AG staat art. 6 EVRM niet in de weg aan gebruik van het criterium 'evident onredelijk' als toegang tot heroverweging ook bij definitieve boeten. De enkele vaststelling dat de strafoplegging onmiskenbaar onjuist was, dwingt zijns inziens al tot heroverweging, zonder dat nog belangen hoeven te worden afgewogen. Het rechtszekerheidsbelang van de onterecht bestraffende overheid om haar onjuiste bestraffing niet te hoeven herzien, legt het volgens de raadsheer A-G principieel af tegen het belang van de burger om niet onmiskenbaar ten onrechte of onevenredig bestraft te worden. Wel kunnen een minimumbedrag en een maximumtermijn voor heroverweging gesteld worden om uitvoerbaarheidsredenen en om de eigen verantwoordelijkheid voor rechtsmiddelgebruik van de boeteling in aanmerking te nemen.
'Onmiskenbaar onjuist' betekent volgens de raadsheer-AG dat bij oppervlakkige beoordeling al geen twijfel bestaat dat de boete elke redelijke (rechts)grond mist of evident te hoog is omdat na oppervlakkig onderzoek al duidelijk is dat:
- beboeting onverenigbaar is met hoger recht;
- geen overtreding is begaan, of een andere, lichtere, overtreding;
- de boeteling geen overtreder was;
- diens draagkracht verkeerd is beoordeeld;
- diens verwijtbaarheid verkeerd is beoordeeld;
- anderszins excessief is gestraft, bijvoorbeeld boven het strafrechtelijke maximum, of
- zich een klassieke grond voor doorbreking van formele rechtskracht voordoet.
De bestaande rechtspraak biedt overigens al vier mogelijke algemene invullingen van 'evident onredelijk' bij de toepassing van artikel 4:6 Awb op definitief geworden boetebesluiten:
- 'onmiskenbaar onjuist' zoals uitgelegd door de Hoge Raad: het bestuursorgaan zou bij inhoudelijke beoordeling tot geen andere conclusie kunnen komen dan dat de boete ten onrechte of tot een (veel) te hoog bedrag is opgelegd;
- het evidentiecriterium van Afdeling bij ketenbesluiten: zonder of na summier onderzoek bestaat er geen twijfel over dat de boete niet (tot dat bedrag) opgelegd had mogen worden;
- de betekenis die de Afdeling al eerder aan 'evident' gaf bij de beoordeling of een onaantastbare vergunningsvoorwaarde niet handhaafbaar is: dat is zo als zij 'kennelijk iedere grondslag mist';
- de betekenis van 'schlechthin unerträglich' in de Duitse bestuursrechtspraak: een niet-aangevochten besluit moet worden heroverwogen als handhaving ervan de beginselen van gelijke behandeling, billijkheid, openbare orde of goede trouw schendt of rechtsregels van hogere rang.