Woo-verzoeker maakt kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht

In een uitspraak van 25 september 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) geoordeeld dat sprake is van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht.

Casus

In geschil was de vraag of het bestuursorgaan verplicht was een bezwaarschrift in behandeling te nemen dat was ingediend bij een ander bestuursorgaan. Dit bezwaarschrift was ingediend tegen een besluit op grond van de Wet open overheid (Woo). Appellant, zelf gedetineerde, had de minister voor Rechtsbescherming met een beroep op de Woo verzocht om alle stukken over de realisatie van de Afdeling Intensief Toezicht in de Penitentiaire Inrichting. Appellant had kennelijk een reputatie bij de minister: hij had namelijk eerder al dertig Woo-verzoeken ingediend en daarnaast vertoonde hij destabiliserend gedrag in detentie vanwege een groot aantal beklagzaken bij de commissie van toezicht en vanwege het feit dat hij over nagenoeg elk aspect van zijn detentie discussie voerde met het personeel. De minister heeft daarom meegedeeld dat dit Woo-verzoek nog wel in behandeling wordt genomen, maar dat volgende Woo-verzoeken van hem niet meer worden behandeld. 

Appellant is in bezwaar gegaan tegen dit besluit. Hij heeft zijn bezwaarschrift echter niet naar het juiste bestuursorgaan, de minister voor Rechtsbescherming, gestuurd, maar naar de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). Laatstgenoemde minister heeft het bezwaarschrift vervolgens doorgestuurd naar de minister voor Rechtsbescherming, die het bezwaarschrift kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard.

Doorzendplicht

Op grond van de doorzendplicht van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet een bezwaar- of beroepschrift dat is ingediend bij het onbevoegde bestuursorgaan of de onbevoegde bestuursrechter zo spoedig mogelijk worden doorgezonden aan het bevoegde orgaan. Het tijdstip van indiening bij het onbevoegde orgaan is bepalend voor de vraag of het bezwaar- of beroepschrift tijdig is ingediend, behalve in het geval van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht (derde lid van artikel 6:15 Awb). Kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht kan worden gezien als een in de wet gespecificeerde vorm van misbruik van recht. Bij kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht blijft de doorzendplicht wel gelden, maar geldt als ontvangstdatum de datum waarop het bezwaarschrift is ontvangen bij het onbevoegde orgaan. 

Oordeel Afdeling

De Afdeling volgt het oordeel van de rechtbank, namelijk dat door het bewust verkeerd indienen van het bezwaarschrift sprake is van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. Voor appellant moest duidelijk zijn waar hij zijn bezwaarschrift moest indienen. Appellant ontkent dit ook niet, maar hij voert aan dat hij het bezwaarschrift met opzet naar de verkeerde minister heeft gestuurd, omdat, volgens hem, eerdere bezwaarschriften niet zijn ontvangen door de minister voor Rechtsbescherming. Dit heeft hij echter niet aannemelijk gemaakt. Appellant had dus gewoon zijn bezwaarschrift bij de bevoegde minister moeten indienen. Omdat hij dit bewust niet heeft gedaan, geldt als ontvangstdatum niet de datum waarop de minister van VWS het bezwaarschrift ontving, maar die waarop het is ontvangen door de minister van Rechtsbescherming.