Raad van State verduidelijkt verhouding tussen beginselplicht tot handhaving en evenredigheidsbeginsel
Op 5 maart 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) in een uitspraak (ECLI:NL:RVS:2025:678) de standaardoverweging over de beginselplicht tot handhaving geherformuleerd. In deze nieuwe overweging wordt een expliciete verwijzing opgenomen naar de Harderwijk-jurisprudentie (ECLI:NL:RVS:2022:285) en wordt ‘concreet zicht op legalisatie’ voortaan meegenomen in de evenredigheidstoets.
Wat betekent deze wijziging?
De ABRvS bevestigt dat het uitgangspunt blijft dat bestuursorganen in de regel gebruik moeten maken van hun handhavingsbevoegdheid bij overtredingen. Handhaving dient het algemeen belang, omdat dit waarborgt dat de feitelijke situatie niet afwijkt van wat juridisch is toegestaan. Er wordt geen afstand genomen van de rechtspraak over de beginselplicht tot handhaving, wel maakt 'concreet zicht op legalisatie' vanaf nu deel uit van de evenredigheidstoets.
Directe toepassing in andere zaken
De Afdeling heeft deze nieuwe overweging op dezelfde dag al toegepast in twee andere uitspraken (ECLI:NL:RVS:2025:863 en ECLI:NL:RVS:2025:854). Hieruit blijkt dat er geen grote inhoudelijke verschuiving is, maar vooral een verduidelijking van de bestaande rechtspraak. De beginselplicht tot handhaving blijft voorop staan, maar bestuursorganen moeten bij een evenredigheidstoets nadrukkelijk rekening houden met legalisatiemogelijkheden.
Heeft u vragen over de gevolgen van deze uitspraak voor uw handhavingspraktijk? Neem gerust contact met ons op.