Uitsluiting lid van de ondernemingsraad, een beetje ongepast gedrag moet kunnen?
Gelukkig komt het niet vaak voor, maar in de setting van de medezeggenschap kan zich een situatie voordoen waarbij het gedrag of de opstelling van een lid van de ondernemingsraad leidt tot een vertrouwensbreuk met de overige leden van de ondernemingsraad en/of de bestuurder. In de voorliggende uitspraak was dit aan de orde.
De casus
Een lid van de ondernemingsraad gaat zich jarenlang regelmatig te buiten aan ongenuanceerde uitspraken in overleggen van de ondernemingsraad met de bestuurder en met de Raad van Commissarissen. De voorzitter spreekt hem aan op zijn gedrag en vertelt hem dat zijn uitspraken niet worden gedeeld door de overige OR-leden. Hij moet zich meer bewust zijn van zijn rol als OR-lid. Het OR-lid zet zijn gedrag echter voort.
De gedragingen bestaan uit ongepaste uitspraken en veelvuldige insinuaties dat de ondernemer een onbetrouwbare werkgever is. Daarnaast stelt hij bij herhaling zaken aan de orde die niet in het belang zijn van de organisatie. Voor de ondernemingsraad en de bestuurder is de emmer vol. De druppel die de emmer doet overlopen zijn opmerkingen van het OR-lid aan het adres van een collega die door de overige leden van de ondernemingsraad als racistisch worden opgevat. Ook voor de bestuurder is nu de maat vol. De ondernemingsraad en de bestuurder zeggen gezamenlijk het vertrouwen in het OR-lid op.
Juridisch kader
Artikel 13, lid 1, van de Wet op de Ondernemingsraden (WOR) biedt de ondernemingsraad en de bestuurder de mogelijkheid om in een situatie als deze de kantonrechter te verzoeken een OR-lid voor een bepaalde termijn uit te sluiten voor alle of een deel van de werkzaamheden voor de ondernemingsraad. De kantonrechter stemt de maatregel van uitsluiting - zowel naar inhoud als naar tijdsduur af - op de aard en ernst van het verweten gedrag. In situaties waarin de ondernemingsraad of de bestuurder van mening is dat de uitspraak van de kantonrechter in de reguliere procedure niet kan worden afgewacht, kan een voorlopige voorziening (spoedprocedure) worden aangevraagd bij de kantonrechter.
Uitspraak kantonrechter
De ondernemingsraad en de bestuurder maken gebruik van artikel 13, lid 1 WOR en doen een gezamenlijk verzoek aan de kantonrechter om het OR-lid uit te sluiten voor alle activiteiten van de ondernemingsraad gedurende de resterende zittingsduur. De kantonrechter wijst het verzoek toe (ECLI:NL:RBNNE:2017:2580). Het OR-lid wordt daarmee uitgesloten van alle werkzaamheden van de ondernemingsraad voor de resterende duur van zijn zittingstermijn.
Uitspraak Hof Arnhem-Leeuwarden
Het OR-lid kan zich daarin niet schikken en legt het geschil voor aan het Hof. In hoger beroep vernietigt het Hof de beschikking van de kantonrechter (ECLI:NL:GHARL:2018:9257) en heft het de uitsluiting van het OR-lid met onmiddellijke ingang op. Het Hof oordeelt dat het noodzakelijk is dat voor alle betrokkenen duidelijk is dat sprake is van een “laatste waarschuwing”. Indien, ondanks de laatste waarschuwing, sprake is van herhaling van het gedrag of vergelijkbaar gedrag, dan kan toepassing van artikel 13, lid 1 WOR aan de orde zijn. Naar het oordeel is van het Hof is deze laatste waarschuwing niet gegeven en kan van uitsluiting geen sprake zijn.
Uitspraak Hoge Raad
De ondernemingsraad en de ondernemer gaan gezamenlijk in cassatie tegen de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad oordeelt dat artikel 13, lid 1 WOR een (allerlaatste) waarschuwing niet als voorwaarde stelt om te komen tot uitsluiting van een OR-lid (ECLI:NL:HR:2020:532). Het oordeel van het Hof is op dit punt dan ook onjuist, zo stelt de Hoge Raad. De Hoge Raad oordeelt echter ook dat het Hof bij de behandeling alle overige omstandigheden van het geval heeft meegewogen.
De Hoge Raad stelt dat het Hof de laatste waarschuwing binnen de context van de overige omstandigheden als een gezichtspunt heeft meegewogen. De afwijzing van het verzoek tot uitsluiting is daarmee niet alleen gebaseerd op het ontbreken van de allerlaatste waarschuwing. De Hoge Raad verwerpt dan ook het cassatieberoep. Wel stelt de Hoge Raad dat van een ernstige belemmering van de werkzaamheden van de OR sprake is als het OR-lid door zijn gedrag opzettelijk en bij herhaling de werkzaamheden van de OR laat stagneren. Daarbij gaat het om inbreuken op democratische spelregels, maar niet om het uitspreken van een afwijkende mening of het innemen van een minderheidsstandpunt.
Conclusies
Welke conclusies kunnen worden getrokken uit deze uitspraak van de Hoge Raad?
Allereerst is natuurlijk van belang dat het geven van één of meerdere waarschuwingen geen noodzakelijke voorwaarde is voor een succesvol verzoek tot uitsluiting van een OR-lid. Maar doe dit wel, geef die waarschuwing wel. Het maakt de zaak in ieder geval sterker.
Uit de uitspraak blijkt ook dat het noodzakelijk is dat alle gedragingen die ten grondslag liggen aan het verzoek tot uitsluiting moeten zijn gewogen. Kortom, zijn de gedragingen van dien aard dat het OR-lid het overleg met de bestuurder en de werkzaamheden binnen de ondernemingsraad aantoonbaar ernstig belemmert. De uitsluiting is in de kern een ordemaatregel en de lat daarvoor ligt hoog.
Kortom, uitsluiten van een lid van de ondernemingsraad kan, maar een zorgvuldige beoordeling van het verweten gedrag is vereist.
Heeft u medezeggenschapsvragen, dan is Vijverberg Advocaten & Adviseurs graag bereid u hierover te adviseren. U kunt contact met ons opnemen op 079-3631919.