Wie betaalt de werkloosheidsuitkeringen bij het stopzetten van subsidie aan een B3-instelling?

Bestuursrecht

Bij het beëindigen van subsidierelaties doet zich geregeld de vraag voor of, en zo ja, in hoeverre de overheid verantwoordelijk is voor het betalen van de WW-uitkering en eventuele bovenwettelijke uitkeringen aan de werknemers van de betreffende instelling. De Rechtbank Zwolle deed hierover onlangs uitspraak in de zaak Stichting de Muzerie tegen het college van B&W van de gemeente Dalfsen (LJN: BU7807, Rechtbank Zwolle, Awn 11/1504).

De casus

Stichting de Muzerie verzorgt al enige jaren de kunsteducatie voor inwoners van de gemeente Dalfsen. Op zeker moment beëindigt de gemeente de subsidie van de stichting. Volgens de stichting is de gemeente schadeplichtig. Er zullen immers gedwongen ontslagen plaatsvinden als gevolg van de beëindiging van de subsidie. De stichting heeft zich aangesloten bij de CAO Kunsteducatie op grond waarvan voor vast personeel een bovenwettelijke uitkering van toepassing is. De rechtbank is echter van oordeel dat de gemeente niet hoeft op te draaien voor de kosten van de bovenwettelijke uitkering. De stichting heeft zelf besloten zich aan te sluiten bij de CAO Kunsteducatie, dit was geen vereiste voor subsidieverlening. Ook blijkt niet dat vanuit de gemeente een toezegging is gedaan om de bovenwettelijke uitkering voor haar rekening te nemen. Derhalve is de stichting zelf verantwoordelijk voor het betalen van de bovenwettelijke uitkeringen. Deze uitspraak is in lijn met een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State inzake de stichting Muziekonderwijs Land van Heusden en Altena (LJN AF5004).

Wettelijke uitkering

Regelmatig is een casus complexer dan de casus Stichting de Muzerie. Vaak betreft het dan een instelling die ooit deel uitmaakte van de gemeente of een gemeenschappelijke regeling en die vervolgens op afstand is gezet en de stichtingsvorm heeft gekregen. Deze stichtingen zijn vaak een B3-instelling, een privaatrechtelijke organisatie waarvan het personeel geheel of ten dele ambtenaar is in de zin van de Wet privatisering Abp. Volgens de Werkloosheidswet wordt een B3-instelling als overheidswerkgever beschouwd. Alle overheidswerkgevers zijn verplicht eigenrisicodrager voor de Werkloosheidswet. Eigenrisicodragers dragen geen premie af aan UWV, zij moeten zelf werkloosheidspremie op het salaris van de werknemers inhouden en zo een reserve creëren. Uit deze reserve kunnen zij de werkloosheidsuitkering betalen waar een medewerker aanspraak op kan maken bij ontslag als gevolg van een reorganisatie of beëindiging van de werkzaamheden. De werkloze werknemer van een B3-instelling ontvangt de WW-uitkering van UWV, de rekening wordt vervolgens door UWV bij de B3-instelling ingediend. Indien de B3-instelling niet meer bestaat kan de uitkering worden verhaald op de rechtsopvolger van de instelling, tenzij er sprake is van rechtsopvolging na faillissement. De betalingsverplichting van de WW-uitkering ligt in beginsel dus bij de subsidieontvanger, de B3-instelling, en niet bij de subsidieverlener, de overheid.

Bovenwettelijke uitkering

Naast de werkloosheidsuitkering kan het zijn dat de werknemer recht heeft op een bovenwettelijke uitkering, op grond van de toepasselijke CAO. In principe is de werkgever (de B3-instelling) verantwoordelijk voor uitvoering van de CAO. Overheden hebben soms in (uitvoerings)overeenkomsten of in de subsidieverleningsbeschikking de toezegging gedaan dat bovenwettelijke uitkeringen voor rekening van de overheid komen wanneer deze het gevolg zijn van een verlaging of beëindiging van de subsidie. In de praktijk blijken dergelijke overeenkomsten vaak vol onduidelijkheden te zitten, verouderde terminologie te bevatten of bepaalde zaken ongeregeld te laten. Bij een onduidelijke afspraak zal de rechter naast de uitleg van de bewoording van de overeenkomst, ook kijken naar datgene wat partijen over en weer uit elkaars gedragingen en verklaringen mochten opmaken. Hierbij kan een rol spelen of de overheid invloed heeft op het aannamebeleid van de B3-instelling en voorts of de B3-instelling zich onverplicht heeft aangesloten bij een CAO waarin een bovenwettelijke uitkering is opgenomen.

Conclusie

De B3-instelling betaalt als eigenrisicodrager (via UWV) de WW-uitkering voor de werknemer en is in principe verantwoordelijk voor uitvoering van de eventuele bovenwettelijke uitkering. De overheid draait op voor de kosten indien dit tussen partijen is overeengekomen. Bij onduidelijke afspraken zal het antwoord afhangen van hetgeen partijen over en weer van elkaar mochten verwachten.

Tips

  • Inventariseer voorafgaand aan het stopzetten van een subsidie welke afspraken zijn gemaakt met de subsidieontvanger in de subsidieverleningsbeschikking en eventuele (uitvoerings)overeenkomsten. Op basis van de uitkomsten van de inventarisatie kan het beëindigingsbesluit worden genomen;
  • Denk goed na over de formulering van een eventuele verplichting tot de betaling van bovenwettelijke uitkeringen. Moet de verplichting zich beperken tot bepaalde medewerkers, betreft de verplichting alleen de bovenwettelijke uitkering, in welke situaties is de betaling verplicht, et cetera.

Ontvang onze publicaties

Ontvang ons cursusaanbod

Volg ons op social media

Gerelateerde publicaties

Langere beslistermijn bij omvangrijke Woo-verzoeken bij beroep niet tijdig beslissen

Bestuursrecht
Geschreven door: Daniël Andela Volgens de rechtbank Noord-Holland geldt bij omvangrijke Woo-verzoeken een langere termijn dan de standaardbeslistermijn. Uit de Woo volgt een beslistermijn van vier weken. Bij een omvangrijk…

Begrotingssubsidie: recht op mededinging, het vervolg!

Aanbestedingsrecht en contractenrecht
Bestuursrecht
Geschreven door: mr. Charissa Smith In onze publicatie van 5 juli 2024 hebben wij een overzicht gegeven van verschillende uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State over…