Vervolg: Prejudiciële vragen over de werkrelatie van Uber-chauffeurs en ondernemerschap beantwoord
Geschreven door: mr. Helin Cardakli
Op 21 februari 2025 heeft de Hoge Raad helderheid verschaft over de vraag of en hoe het ondernemerschap van taxichauffeurs de arbeidsrelatiestatus voor Uber beïnvloedt. Het gerechtshof Amsterdam had hierover prejudiciële vragen aan de Hoge Raad gesteld om de juiste toepassing van de jurisprudentie uit de Deliveroo-uitspraak te waarborgen.
Feiten en vraagstelling
In de Uber-zaak stond de vraag centraal of Uber-chauffeurs vallen onder de cao voor taxivervoer of dat zij, zoals aangevoerd door Uber, als zelfstandigen moeten beschouwd. Deze uitspraak bouwt voort op het Deliveroo-arrest van 24 maart 2023, waarin een toetsingskader werd vastgesteld om te bepalen of een overeenkomst als arbeidsovereenkomst kwalificeert. Het gezichtspunt ondernemerschap van de werkenden speelde in deze zaak een belangrijke rol bij de vraag of de overeenkomst als arbeidsovereenkomst of overeenkomst van opdracht gekwalificeerd moest worden.
De prejudiciële procedure
Het gerechtshof stelde de volgende prejudiciële vragen aan de Hoge Raad:
- Is het mogelijk dat, wanneer het (eventuele) ondernemerschap van een werker buiten beschouwing wordt gelaten, de tussen deze werker en diens opdrachtgever/werkgever gesloten overeenkomst kwalificeert als arbeidsovereenkomst, terwijl met het wel in beschouwing nemen van dat (eventuele) ondernemerschap, dezelfde overeenkomst niet als arbeidsovereenkomst kwalificeert?
- Kan de arbeidsrelatie tussen werkenden voor dezelfde opdrachtgever verschillend worden gekwalificeerd afhankelijk van of de werkende zich als ondernemer gedraagt?
- Hoe moet het aspect 'ondernemerschap' worden opgevat in de context van de relatie tussen werkende en opdrachtgever?
- Kan de rechter een algemeen oordeel geven over de kwalificatie van overeenkomsten tussen werkenden en eenzelfde opdrachtgever in het kader van een vordering op basis van artikel 3 lid 2 van de Wet AVV, of kan dit alleen in het kader van een collectieve actie (artikel 3:305a BW)?
Het Deliveroo-arrest en de betekenis van ondernemerschap
In het Deliveroo-arrest formuleerde de Hoge Raad tien niet-limitatieve gezichtspunten voor beantwoording van de vraag of sprake is van een overeenkomst van opdracht of arbeidsovereenkomst. Daarbij gaf de Hoge Raad aan dat sprake moet zijn van een holistische toetsing.
De Hoge Raad benoemde verschillende factoren die bij de beoordeling van belang kunnen zijn, zoals de aard en duur van de werkzaamheden, de wijze van vaststelling van werktijden, de organisatie waarin de werkzaamheden plaatsvinden, de verplichting tot persoonlijke uitvoering, en de wijze van beloning.
Een van de genoemde omstandigheden is het ‘ondernemerschap’ van degene die de werkzaamheden verricht. Dit ondernemerschap kan zowel betrekking hebben op de specifieke relatie tussen werkende en opdrachtgever (bijvoorbeeld in de mate van vrijheid die de werkende heeft bij de invulling van werktijden en werkplek) als op bredere ondernemersaspecten, zoals het aantal opdrachtgevers en de fiscale behandeling van de werkende. De Hoge Raad benadrukte echter dat ondernemerschap niet noodzakelijkerwijs de doorslag moet geven in de vraag of sprake is van een arbeidsovereenkomst.
Beantwoording van de prejudiciële vragen
Het gerechtshof Amsterdam betrok bij de beoordeling of de verhouding tussen Uber en de chauffeurs als een arbeidsovereenkomst aangemerkt moest worden, alle relevante omstandigheden, zoals genoemd in het Deliveroo-arrest. Daarbij stelt het hof vast dat toepassing van de factoren leidt tot de conclusie dat de kenmerken die wijzen op een arbeidsovereenkomst zwaarder wegen dan de tegenargumenten.
Met betrekking tot de factor ‘ondernemerschap’, overweegt het hof dat dit element niet buiten beschouwing kan worden gelaten. De Hoge Raad bevestigt in de Uber-zaak dat ondernemerschap een relevante factor is bij de kwalificatie van een arbeidsrelatie, maar niet zwaarder weegt dan andere omstandigheden. Dit betekent dat het al dan niet aanwezig zijn van ondernemerschap een verschil kan maken bij de beoordeling of een overeenkomst als arbeidsovereenkomst kwalificeert.
Het antwoord op de eerste prejudiciële vraag luidt daarom bevestigend: het kan van belang zijn of degene die de werkzaamheden verricht zich in het economisch verkeer als ondernemer gedraagt of kan gedragen.
Met betrekking tot de tweede vraag bevestigt de Hoge Raad dat de arbeidsrelatie voor dezelfde opdrachtgever kan variëren afhankelijk van het ondernemerschap van de werkende. Een werkende die zich als ondernemer gedraagt, kan anders gekwalificeerd worden dan een werkende die dat niet doet, zelfs wanneer ze hetzelfde werk verrichten voor dezelfde opdrachtgever.
De derde vraag, die betrekking heeft op de interpretatie van het ondernemerschap, wordt ook bevestigend beantwoord. Het ondernemerschap hoeft niet alleen in de specifieke werkrelatie te worden gezocht, maar kan ook worden bekeken in bredere zin, bijvoorbeeld door te kijken naar de manier waarop de werkende zich in het economisch verkeer beweegt.
Tot slot beantwoordt de Hoge Raad de vierde vraag in de zin dat een algemeen oordeel over de kwalificatie van overeenkomsten in het kader van artikel 3 lid 2 Wet AVV kan worden gegeven, zonder dat dit beperkt is tot een procedure als bedoeld in artikel 3:305a BW. In het kader van de Wet AVV kan de rechter namelijk de vraag beantwoorden of een arbeidsovereenkomst bestaat, zelfs wanneer individuele omstandigheden van werkenden uiteenlopen.
De impact op de arbeidsrechtpraktijk
In het Deliveroo-arrest bracht de Hoge Raad geen rangorde tussen de verschillende omstandigheden die relevant zijn voor de beoordeling of sprake is van een arbeidsovereenkomst. Het gezichtspunt ‘ondernemerschap’ werd dus niet als minder belangrijk beschouwd dan de andere factoren. Ook in de Uber-zaak ziet de Hoge Raad geen aanleiding om een dergelijke rangorde in te voeren. Het is niet uitgesloten dat het voor de kwalificatie van een overeenkomst als arbeidsovereenkomst van belang is of de werkende zich in het economische verkeer als ondernemer gedraagt of kan gedragen, zelfs als andere omstandigheden wijzen op een arbeidsovereenkomst. Het is mogelijk dat de arbeidsrelatie voor hetzelfde werk, verricht voor dezelfde opdrachtgever, voor een werkende met ‘ondernemerschap’ niet als een arbeidsovereenkomst kwalificeert, terwijl dit voor een werkende zonder ‘ondernemerschap’ wel het geval is. ‘Ondernemerschap’ in de context van het Deliveroo-arrest verwijst naar de algemene (ondernemers)situatie van de werkende, en kan dus ook betrekking hebben op factoren die zich buiten de specifieke relatie tussen de werkende en zijn opdrachtgever bevinden.
Conclusie
De uitspraak van de Hoge Raad biedt helderheid over de rol van ondernemerschap bij de kwalificatie van overeenkomsten. Het hof zal de zaak voortzetten en in zijn uitspraak de antwoorden van de Hoge Raad in overweging nemen. Wij volgen de ontwikkelingen op de voet en zullen u uiteraard informeren zodra het gerechtshof een uitspraak heeft gedaan.
Heeft u vragen over de kwalificatie van een arbeidsovereenkomst of andere gerelateerde kwesties? Neem vrijblijvend contact met ons op. Onze specialisten staan klaar om u te helpen!
N.B.
Deze publicatie is een vervolg op onze eerdere publicatie: Advies AG over werkrelatie Uber-chauffeurs: ‘persoonlijk ondernemerschap’ van beperkte betekenis.
Ontvang onze publicaties
Volg ons op social media
Ontvang ons cursusaanbod
Volg ons op social media
Gerelateerde publicaties
Eerdere publicaties
Latere publicaties
Geen latere publicaties beschikbaar.