Nieuwe jurisprudentie sollicitanten
Een medewerker solliciteert naar een andere functie binnen de organisatie waar hij werkt. Na het sollicitatiegesprek krijgt hij een brief dat hij zal worden aangenomen. De werkgever komt hierop terug als hij twijfels krijgt over de integriteit van de sollicitant. Kan de medewerker in bezwaar tegen de uiteindelijke afwijzing? En mag de werkgever terugkomen op de toezegging? De Centrale Raad van Beroep heeft een belangrijke uitspraak gedaan waarin hij beide vragen beantwoordt.
De casus
Een medewerker solliciteert naar een andere functie bij zijn eigen werkgever. Na het sollicitatiegesprek ontvangt de medewerker een brief waarin staat dat hij in de nieuwe functie wordt aangenomen. Daarna volgt het arbeidsvoorwaardengesprek. Hiervan maakt de medewerker heimelijk een bandopname. De werkgever komt hier achter omdat er een verschil van mening ontstaat over het gesprek waarbij de medewerker zich beroept op de bandopname. Als de werkgever de medewerker uitnodigt om hier over te komen praten, weigert de medewerker dit. Hij doet dit bovendien op een onbehoorlijke manier door zijn stem te verheffen. Dit is voor de werkgever reden om de medewerker alsnog niet aan te nemen. De medewerker tekent bezwaar aan tegen de uiteindelijke afwijzing.
Verruiming jurisprudentie bezwaarmogelijkheid
Op grond van artikel 8:4, onder d, van de Algemene wet bestuursrecht is geen bezwaar mogelijk tegen een afwijzing op een sollicitatie, tenzij het gaat om een interne kandidaat die ambtenaar is. Externe sollicitanten kunnen dus geen bezwaar maken tegen een afwijzing (het bezwaar is niet-ontvankelijk). Vaak hanteert de werkgever voor deze externe sollicitant wel een klachtenregeling, maar tegen de afhandeling van de klacht kan de sollicitant geen bezwaar maken en niet in beroep gaan bij de bestuursrechter. Betekent dit dat alle interne sollicitanten die ambtenaar zijn, in bezwaar kunnen gaan tegen een afwijzing?
Volgens vaste jurisprudentie kon een medewerker alleen bezwaar maken tegen de afwijzing, als de functie waarnaar hij solliciteerde paste in zijn loopbaanperspectief of carrièrepatroon. In de uitspraak van 15 november 2006, wijzigt de Centrale Raad van Beroep dit standpunt. De Raad overweegt dat een ambtenaar die solliciteert naar een functie binnen het gezagsbereik van zijn tot aanstelling en ontslag bevoegde gezag, in beginsel altijd bezwaar kan maken tegen de afwijzing. Dit geldt ook als de nieuwe functie niet of niet geheel past in het loopbaanperspectief of carrièrepatroon. Dit is dus een behoorlijke verruiming van de bezwaarmogelijkheid. Voortaan wordt in dat geval niet meer getoetst of de nieuwe functie in het carrièrepatroon ligt.
De Raad besloot zijn standpunt onder meer aan te passen omdat in de meeste rechtspositieregelingen is geregeld dat de medewerker ook in bezwaar kan gaan tegen andere besluiten die lijken op afwijzingen voor sollicitaties. Zo kan een ambtenaar (bij het rijk op grond van onder meer artikel 57 ARAR, bij gemeenten op grond van artikel 2:4:2 CAR/UWO en bij de politie op grond van artikel 65 Barp) de werkgever verzoeken om een andere functie. Tegen een afwijzend besluit op een dergelijk verzoek kan de ambtenaar in bezwaar gaan.
De toezegging
De medewerker uit onze casus is van mening dat hij is aangesteld door de brief die hij ontving na het eerste sollicitatiegesprek. Daarin stond immers dat hij in de nieuwe functie wordt aangenomen. Deze aanstelling kan volgens de medewerker slechts ongedaan worden gemaakt door een ontslagbesluit.
De Centrale Raad van Beroep ziet dat anders. Daarbij wijst hij er op dat de werkgever en de medewerker het over het karakter van de aanstelling en de arbeidsvoorwaarden nog niet eens waren en de medewerker de rechtsgevolgen van de aanstellingsbeslissing nog niet had aanvaard.
Vervolgens beoordeelt de Raad of de werkgever in redelijkheid tot zijn afwijzing heeft kunnen komen. De Raad stelt voorop dat de werkgever een grote vrijheid heeft bij het wel of niet aannemen van een sollicitant. De Raad wijst er op dat de medewerker door de bandopname niet open en eerlijk is geweest tegenover de werkgever en de persoonlijke levenssfeer van de werkgever heeft geschonden. Daarmee heeft de medewerker blijk gegeven van gebrek aan integriteit. Hij heeft zich niet gedragen zoals van een ambtenaar mag worden verwacht. Daarnaast heeft de sollicitant door zijn houding in het telefoongesprek twijfel gezaaid over de vraag of hij zich als goed ambtenaar zou weten te gedragen tegenover leidinggevenden en collega’s. Om die reden is de Raad van oordeel dat de werkgever goede motieven had om terug te komen op de eerdere toezegging en doorstaat de afwijzing de redelijkheidstoets van de Raad.
Conclusie
Vroeger kon een interne sollicitant (ambtenaar) alleen bezwaar maken tegen de afwijzing als de geambieerde functie paste in zijn loopbaanperspectief of carrièrepatroon. Op grond van de huidige jurisprudentie geldt deze eis niet meer als de functie waarnaar hij solliciteert, ligt binnen het gezagsbereik van zijn tot aanstelling en ontslag bevoegde gezag. In dat geval kan ook bezwaar worden gemaakt als de nieuwe functie niet of niet geheel past in het loopbaanperspectief of carrièrepatroon.
Ook al heeft de werkgever een toezegging gedaan dat een medewerker zal worden aangenomen, dan nog kan de werkgever hierop onder omstandigheden terugkomen. Bijvoorbeeld in de situatie dat nog geen besluit is genomen en werkgever en sollicitant het nog niet eens zijn over alle onderdelen van het te nemen besluit, zoals de arbeidsvoorwaarden. Als dit het geval is en de werkgever heeft een goede reden om naderhand toch te twijfelen aan de sollicitant, dan mag de werkgever terugkomen op zijn toezegging.