Sluiproute ketenregeling via vaststellingsovereenkomst: doodlopend?
In onze update Arbeidsrecht 2013/4 hebben we bericht over een mogelijkheid om met succes een vierde arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd te sluiten en te bewerkstelligen dat die vierde arbeidsovereenkomst van rechtswege eindigt. Het hof Den Bosch oordeelde in 2013 dat de constructie toelaatbaar is. Recentelijk heeft de Hoge Raad zich ook over deze constructie uitgesproken.
Vaststellingsovereenkomst en ketenregeling
De constructie die ter beoordeling bij de Hoge Raad lag, is de volgende. Met de werknemer zijn drie arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd gesloten. Werkgever en werknemer sluiten vervolgens aansluitend een (vierde) arbeidsovereenkomst. Dit keer voor onbepaalde tijd. Gelijktijdig met deze arbeidsovereenkomst komen werkgever en werknemer een vaststellingsovereenkomst overeen. In de vaststellingsovereenkomst wordt afgesproken dat de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd na 10 maanden van rechtswege eindigt.
Op enig moment ontstaat tussen werkgever en werknemer discussie over de vraag of de arbeidsovereenkomst nu wel of niet is geëindigd. Volgens de ketenregeling in artikel 7:668a BW geldt een vierde arbeidsovereenkomst volgend op drie arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, als een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. In een vaststellingsovereenkomst afwijken van artikel 7:668a BW is volgens de werknemer bovendien niet mogelijk.
Nadat de werknemer van de kantonrechter gelijk kreeg, legt de werkgever de zaak voor aan het hof Den Bosch. Het hof oordeelt allereerst dat de vaststellingsovereenkomst geldig is. Een vaststellingsovereenkomst kan volgens het hof namelijk ook geldig zijn als deze in strijd is met dwingend recht (dat is geregeld in artikel 7:902 BW). Vervolgens heeft het hof beoordeeld of de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd en de vaststellingsovereenkomst -in onderlinge samenhang bekeken- moeten worden aangemerkt als een (vierde) arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Het hof vindt van niet. Uit de bewoordingen van beide overeenkomsten blijkt immers duidelijk dat sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Al met al komt het hof tot de conclusie dat de vaststellingsovereenkomst geldig is en dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen van rechtswege is geëindigd.
Vaststellingsovereenkomst en ketenregeling: oordeel Hoge Raad
De Hoge Raad vindt dat het hof de wet niet goed heeft toegepast in deze zaak. Een vaststellingsovereenkomst mag namelijk alleen in strijd zijn met artikel 7:668a BW, als daarmee een reeds bestaand geschil wordt beëindigd. Dat is volgens de Hoge Raad in deze zaak niet aan de orde. Het gaat hier om een vaststellingsovereenkomst ter voorkoming van een (toekomstig) geschil. Verder vindt de Hoge Raad dat het hof de uitspraak niet alleen kan baseren op de tekst van de gesloten arbeidsovereenkomst. Ook wat partijen met de overeenkomst hebben beoogd is van belang. Alle omstandigheden en dus ook de vaststellingovereenkomst moeten daarbij worden betrokken. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof ongedaan gemaakt. De zaak is nu voor een eindoordeel voorgelegd aan het hof Arnhem-Leeuwarden.
Gevolgen voor de praktijk
De uitspraak van de Hoge Raad betekent naar verwachting dat de vierde arbeidsovereenkomst niet op de in de vaststellingsovereenkomst opgenomen datum eindigt. Daarmee heeft de constructie om meer dan drie arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd af te sluiten niet het gewenste doel. Het woord is nu aan het hof Arnhem-Leeuwarden.
Bron: Hoge Raad 9 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:39.