Op 1 april 2020 treedt de Wet compensatie transitievergoeding bij langdurige arbeidsongeschiktheid in werking (Stb. 2018, 234). Werkgevers houden tot die tijd veelvuldig dienstverbanden ‘slapend’, zodat zij geen transitievergoeding hoeven te betalen aan hun werknemers. Hierover schreven wij in eerdere publicaties van 9 januari 2018, 14 september 2018 en 7 december 2018. In de maanden maart en april van dit jaar hebben meerdere rechters zich uitgesproken over het slapend dienstverband, maar zij komen niet altijd tot dezelfde conclusie. Bij de rechterlijke macht heerst verdeeldheid over dit onderwerp, maar er is licht aan het einde van de tunnel…
Verdeeldheid in de rechtspraak over slapende dienstverbanden
Aan de ene kant behoort het tot de keuzevrijheid van de werkgever een arbeidsovereenkomst te beëindigen met een werknemer die meer dan twee jaar arbeidsongeschikt is. Door de onzekerheid die heerst over de Wet compensatie transitievergoeding, kan volgens de kantonrechter Almelo niet van werkgevers worden gevergd het dienstverband in een dergelijk geval te beëindigen (ECLI:NL:RBOVE:2019:1021). De invoering van de Wet compensatie transitievergoeding per 1 april 2020 betekent dat werkgevers zeer aanzienlijke bedragen aan transitievergoedingen moeten voorfinancieren zonder dat vaststaat wat de termijn is waarbinnen zij daarvoor via het UWV worden gecompenseerd. Het belang van de werkgever een slapend dienstverband om deze reden niet te beëindigen, moet volgens de kantonrechter Enschede gerespecteerd worden (ECLI:NL:RBOVE:2019:1471).
Daartegenover staat een zaak waarin een statutair directeur langer dan twee jaar arbeidsongeschikt is, maar de organisatie het dienstverband laat doorlopen. De werkneemster vordert opzegging van de arbeidsovereenkomst en de wettelijke transitievergoeding van € 150.000. De kantonrechter Den Haag behandelt deze zaak, erkent het maatschappelijk debat over het slapend dienstverband en is van oordeel dat de Wet compensatie transitievergoeding slapende dienstverbanden tegen wil gaan. Het getuigt dan ook niet van goed werkgeverschap een arbeidsovereenkomst langer voort te zetten dan noodzakelijk is. Of sprake is van strijd met het goedwerkgeverschap moet worden bezien naar de omstandigheden van het geval. In deze zaak was de arbeidsovereenkomst echter een lege huls geworden: de werkgever moest de transitievergoeding betalen (ECLI:NL:RBDHA:2019:3109).
Toch vloeit uit artikel 7:669 BW (hierin staan de redelijke gronden om een dienstverband op te zeggen) geen wettelijke verplichting voor de werkgever voort een slapend dienstverband op te zeggen. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wijst wel op het feit dat het niet getuigt van goed werkgeverschap een dienstverband slapend te houden met als enige reden dat de werkgever geen transitievergoeding wil betalen. De verplichting om de arbeidsovereenkomst op te zeggen, is niet door de wetgever opgelegd en kan ook niet uit de Wet compensatie transitievergoeding worden afgeleid. De kantonrechter Maastricht wil een dergelijke verplichting dan ook niet in het leven roepen (ECLI:NL:RBLIM:2019:3208).
Tijd voor een (prejudiciële) vraag aan de Hoge Raad over slapend dienstverband
De zaak die momenteel de gemoederen bezighoudt, is een zaak waarin de werknemer van mening is dat zijn werkgever de norm van goed werkgeverschap schendt door herhaaldelijk afwijzend te reageren op de verzoeken van de werknemer de arbeidsovereenkomst te beëindigen. Hij vordert hierbij ook een transitievergoeding. De werknemer is namelijk volledig en duurzaam arbeidsongeschikt en heeft geen financiële mogelijkheden om zijn schulden af te lossen. Hij motiveert zijn vordering door te verwijzen naar het arrest Stoof/Mammoet (ECLI:NL:HR:2008:BD1847) en hij verzoekt de kantonrechter Roermond zogenaamde prejudiciële vragen aan de Hoge Raad te stellen over slapende dienstverbanden en het uitkeren van de transitievergoeding (ECLI:NL:RBLIM:2019:3331).
Artikel 392 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering biedt een rechter die mogelijkheid. Hiervoor kan aanleiding zijn als sprake is van meerdere geschillen, waarin dezelfde vraag zich voordoet. De kantonrechter Roermond ziet de omvang en de ernst van het probleem van de slapende dienstverbanden in en stelt de Hoge Raad de vraag of de Stoof/Mammoet-maatstaf ook omgekeerd kan gelden. Deze maatstaf houdt in dat een werknemer op grond van goed werknemerschap gehouden is een redelijk voorstel van de werkgever tot wijziging van de arbeidsovereenkomst te aanvaarden als sprake is van gewijzigde omstandigheden. De kantonrechter Roermond wil dus weten of een werkgever ook moet ingaan op een redelijk voorstel van de werknemer om het slapende dienstverband te beëindigen, ook als de werknemer op deze manier een transitievergoeding wil afdwingen.
Hoe zit het met de (compensatie van de) transitievergoeding?
De kantonrechter houdt bij het stellen van zijn vragen aan de Hoge Raad ook rekening met de Wet compensatie transitievergoeding. Hij stelt namelijk de vraag of de werkgever bij beëindiging met wederzijds goedvinden een transitievergoeding moet betalen die maximaal het bedrag bedraagt waarvoor de werkgever straks verhaal kan halen op het UWV. De compensatie is volgens de wet afgetopt op de hoogte van de transitievergoeding na twee jaar arbeidsongeschiktheid. Bij de meeste slapende dienstverbanden zal de eigenlijke transitievergoeding al hoger zijn dan dit bedrag.
Op deze manier stimuleert de kantonrechter de Hoge Raad dus niet alleen een uitspraak te doen over slapende dienstverbanden, maar ook over de uitvoering van de Wet compensatie transitievergoeding, terwijl die wet nog niet in werking is getreden.
Conclusie en tips
Het was slechts een kwestie van tijd dat de Hoge Raad bij dit onderwerp betrokken zou worden. Door de verschillende opvattingen van rechters is het zelfs noodzakelijk hierover op korte termijn, maar in ieder geval voor de invoering van de Wet compensatie transitievergoeding, een opvatting van de hoogste rechter te krijgen. In de regel antwoordt de Hoge Raad binnen zes maanden op prejudiciële vragen. Tot die tijd geven wij de volgende tips:
- De Wet compensatie transitievergoeding is al behandeld door de Eerste Kamer en zal zeker in werking treden. Het beëindigen van een slapend dienstverband kan dan ook voorkomen dat de kosten van de transitievergoeding oplopen. Gecompenseerd wordt het bedrag dat aan transitievergoeding betaald moet worden, berekend tot aan de dag dat de werknemer twee jaar arbeidsongeschikt is. Blijkt dit bedrag hoger te zijn dan het loon dat de werkgever gedurende de periode van twee jaar ziekte heeft uitbetaald, dan vergoedt UWV niet meer dan het loon dat tijdens ziekte is betaald.
- Het getuigt van goed werkgeverschap om met de werknemer concrete afspraken te maken over de procedure na twee jaar ziekte. Als gezamenlijk wordt besloten het dienstverband slapend te houden, kijk dan wel naar de omstandigheden van het geval of dit daadwerkelijk noodzakelijk is.
- Met de inwerkingtreding van de Wet arbeidsmarkt in balans per 1 januari 2020 begint de opbouw van de transitievergoeding al vanaf de eerste werkdag (zie hierover ook de publicatie van 7 december 2018). Een werknemer hoeft dus niet langer dan twee jaar in dienst te zijn, voordat een transitievergoeding verschuldigd is.