Zeer recent, op 29 juli 2019, oordeelde de Kantonrechter Gelderland dat het niet opzeggen door de werkgever van de arbeidsovereenkomst met een blijvend arbeidsongeschikte werknemer en de weigering de transitievergoeding van ruim € 45.000 uit te betalen in strijd is met goed werkgeverschap. (ECLI:NL:RBGEL:2019:3440). Volgens inmiddels vaste rechtspraak levert het slapend houden van een arbeidsovereenkomst echter géén aanspraak op een transitievergoeding op. Hoe komt de kantonrechter dan tot zijn oordeel?
Die vaste rechtspraak dateert van vóór de totstandkoming van de Wet compensatieregeling transitievergoeding (WCT) die per 1 april 2020 ingaat en met terugwerkende kracht regelt dat werkgevers die ná 1 juli 2015 de arbeidsovereenkomst met een langdurig zieke werknemer opzeggen de transitievergoeding van het UWV terugkrijgen. De wetgever vindt het fenomeen slapende dienstverbanden namelijk onwenselijk en compenseert werkgevers die na twee jaar loondoorbetaling wegens arbeidsongeschiktheid de werknemer een transitievergoeding betalen.
In onderhavige kwestie acht de kantonrechter het niet opzeggen van de arbeidsovereenkomst en het niet uitbetalen van de transitievergoeding strijdig met het goed werkgeverschap. De kantonrechter verwijst daarbij naar de Memorie van Toelichting op de WCT en overweegt dat de wetgever niet gekozen heeft voor het laten vervallen van de transitievergoeding bij langdurige arbeidsongeschiktheid en een uitzondering voor langdurig zieke werknemers strijd met gelijkebehandelingswetgeving oplevert.
Wat is de situatie?
De werknemer is - na 35 jaar in dienst - sinds augustus 2015 volledig en duurzaam arbeidsongeschikt als gevolg van ernstige, progressief verlopende ziekte en heeft een IVA-uitkering. De arbeidsovereenkomst eindigt zonder eerdere opzegging per 18 november 2019 wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd zonder aanspraak op transitievergoeding. Werknemer verzoekt haar werkgever meermaals om opzegging van de arbeidsovereenkomst via het UWV en om toekenning van de transitievergoeding, wat de werkgever weigert. De werkgever vindt namelijk dat hij beleidsvrijheid heeft om de arbeidsovereenkomst al dan niet op te zeggen. Bovendien is de transitievergoeding niet bedoeld voor situaties waarin de arbeidsovereenkomst eindigt vanwege duurzaam volledige arbeidsongeschiktheid van de werknemer omdat van 'transitie' naar ander werk geen sprake is, zo vindt de werkgever. Het enkele feit dat de WCT de transitievergoeding compenseert betekent niet dat de werkgever de verplichting heeft om de arbeidsovereenkomst op te zeggen. Bovendien zal veelvuldige gebruikmaking van de compensatie leiden tot een hogere premieafdracht voor werkgevers, aldus de werkgever.
Oordeel kantonrechter
De kantonrechter constateert dat de wetgever arbeidsongeschikte werknemers het recht op een transitievergoeding niet heeft willen ontzeggen en dat een uitzondering voor langdurig zieke werknemers in strijd is met het beginsel van gelijke behandeling. Enerzijds dient betaling van de transitievergoeding als uitgangspunt te gelden, maar anderzijds heeft de wetgever geen verplichting in de wet opgenomen voor werkgevers om slapende dienstverbanden op te zeggen, aldus de Kantonrechter.
De kantonrechter komt in onderhavige situatie tot de slotsom dat het niet opzeggen van de arbeidsovereenkomst en het niet toekennen van de transitievergoeding strijdig is met goed werkgeverschap. Daarbij spelen de volgende omstandigheden een rol.
De werknemer is 35 jaar in dienst van werkgever en zij is vanaf augustus 2015 arbeidsongeschikt door een ernstige, progressief verlopende ziekte waarbij de kans op verbetering of herstel is uitgesloten. Daarbij ervaart de werknemer de voortzetting van de arbeidsovereenkomst als zeer knellend en leeft zij als gevolg van haar ziekte in een groot (sociaal) isolement. Zij heeft groot belang bij de transitievergoeding. De werkgever heeft geen belang bij het laten voortbestaan van het dienstverband en het niet opzeggen en het niet hoeven betalen van de transitievergoeding weegt niet op tegen het belang van de werknemer. Het bezwaar van de werkgever dat de transitievergoeding naar zijn aard niet bedoeld zou zijn voor werknemers die duurzaam en volledig arbeidsongeschikt zijn, verwerpt de kantonrechter en ook de vergelijking met de pensioengerechtigde werknemer gaat mank nu de wetgever heel bewust onderscheid heeft gemaakt tussen die categorieën werknemers. Dat de transitievergoeding hoger is dan het loon dat de werkgever verschuldigd zou zijn tot die pensioengerechtigde leeftijd, staat aan de aanspraak op die transitievergoeding niet in de weg. Ook het betoog van de werkgever over het compensatiesysteem en de premieverhoging bij veelvuldig beroep op de compensatieregeling kan hem niet baten; de wetgever heeft er welbewust voor gekozen om de compensatie ten laste van het collectief van werkgevers te laten komen wat – zo oordeelt de kantonrechter - redelijkerwijs niet als 'tegenargument' kan worden gebruikt en de mogelijke premieverhoging wordt niet onaanvaardbaar geacht. Bovendien overweegt de Kantonrechter: 'Als 'niet-opzeggen' en daarmee het 'niet-betalen van de transitievergoeding', ondanks de bedoeling van de wetgever en de mogelijkheid van compensatie, steeds ter vrije keus van de werkgever zou staan, bestaat het risico dat, met name in gevallen waarin de werknemer duurzaam volledig arbeidsongeschikt is en de werkgever geen enkel belang bij opzegging van de arbeidsovereenkomst heeft, het door de wetgever beoogde recht op een transitievergoeding voor deze categorie werknemers illusoir wordt.'
Hoge Raad
Er loopt momenteel een zaak bij de Hoge Raad (ECLI:NL:RBLIM:2019:3331) over dit onderwerp. Hierover wordt in het najaar 2019 een uitspraak verwacht. Uiteraard volgt Vijverberg Advocaten & Adviseurs dat op de voet.