Redelijke termijn bij het beëindigen van een subsidierelatie (4:51 Awb)

Bestuursrecht

Kan de invulling van de redelijke termijn bij het beëindigen van een subsidierelatie voortvloeien uit een overeenkomst, zelfs indien deze reeds is opgezegd?

Casus beëindigen subsidierelatie

De gemeente Heeze-Leende (gemeente) beëindigt de subsidierelatie met de bibliotheek met in achtneming van een termijn van één jaar en zes weken. De bibliotheek vindt dat de gemeente een termijn van twee kalenderjaren in acht had moeten nemen, omdat deze termijn was vastgelegd in de overeenkomst die tussen de gemeente, enkele andere gemeenten en de bibliotheek was gesloten. De gemeente voelt zich niet gebonden aan deze overeenkomst: de termijn van één jaar en zes weken is een redelijke termijn en bovendien was de overeenkomst, waarin een termijn van twee kalenderjaren was opgenomen, reeds enige tijd opgezegd. De rechtbank Oost-Brabant (rechtbank) oordeelt in beroep op 10 november 2017 (ECLI:NL:RBOBR:2017:5889).

Welke rechter is bevoegd?

De rechtbank buigt zich eerst over de vraag wie de bevoegde rechter is om over de zaak te oordelen. De rechtbank is van oordeel dat de overeenkomst een verplichting met zich brengt om bepaalde publiekrechtelijke bevoegdheden op een bepaalde manier uit te voeren en daarmee in zoverre het karakter van een bevoegdhedenovereenkomst heeft. Een dergelijke overeenkomst heeft een gemengd privaatrechtelijk/bestuursrechtelijk karakter. Dit betekent dat wanneer een geschil ontstaat over de vraag of de uitoefening van de publiekrechtelijke bevoegdheden overeenkomstig de afspraken plaatsvond, de bestuursrechter bevoegd is te oordelen over het geschil. De bestuursrechter toetst of er een reden is het besluit te vernietigen wegens strijd met de wet of met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder - wanneer de wederpartij beroep op een overeenkomst doet - met name het vertrouwensbeginsel. De rechtbank sluit hiermee aan bij de uitspraak van de Hoge Raad van 8 juli 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP3057).

De burgerlijke rechter is bevoegd te oordelen over de vraag of het overheidslichaam toerekenbaar is tekortgeschoten in de naleving van de verplichting die het bij de overeenkomst op zich genomen heeft en dus bijvoorbeeld te oordelen over een vordering tot schadevergoeding wegens wanprestatie (zie uitspraak van de Hoge Raad van 8 juli 2011). In de onderhavige zaak oordeelt de rechtbank dat de bestuursrechter niet bevoegd was te oordelen over de vraag of de opzegging van de overeenkomst, met gelijktijdige instandhouding van de subsidierelatie, als zodanig rechtmatig was.

Rol overeenkomst vaststellen redelijke termijn bij beëindigen subsidierelatie

De rechtbank is van mening dat bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het genomen besluit tot beëindiging, de overeenkomst met de daaruit voortvloeiende verplichtingen, een rol dient te spelen (zie ook de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1372 en 8 september 2004, ECLI:NL:RVS:2004:AQ9924).

In de overeenkomst tussen de bibliotheek en de gemeenten was onder meer invulling gegeven aan de bestuurlijke bevoegdheid tot het vaststellen van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 4:51 Awb. In geval van beëindiging van de subsidie zouden de gemeenten een termijn van twee kalenderjaren in acht nemen. De rechtbank oordeelt dat deze afspraak, die zich richt tot de bibliotheek, gezien moet worden als een concrete, ondubbelzinnige toezegging van de gemeente. De stelling dat de overeenkomst reeds was opgezegd doet hier niet aan af. De subsidieontvanger mocht er in beginsel op vertrouwen dat de subsidieverstrekker de termijn zoals opgenomen in de overeenkomst, als de in acht te nemen redelijke termijn beschouwde en na aankondiging van de beëindiging van de subsidie nog twee opvolgende kalenderjaren de volledige subsidie aan subsidieontvanger zou betalen. Te meer nu de subsidieverstrekker geen feiten heeft aangevoerd die een kortere termijn zouden kunnen rechtvaardigen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit (beëindiging van de subsidierelatie met in achtneming van een kortere termijn dan uit de overeenkomst voortvloeit) wegens strijd met het vertrouwensbeginsel.

Betekenis voor de praktijk

De onderhavige zaak laat zien dat een tussen de subsidieverstrekker en subsidieontvanger gesloten overeenkomst, die een verplichting met zich mee brengt om bepaalde publiekrechtelijke bevoegdheden op een bepaalde manier uit te voeren, verstrekkende gevolgen kan hebben. Verplichtingen voortvloeiend uit zo’n overeenkomst kunnen doorwerken na opzegging van de overeenkomst.

Tips voor de praktijk

  • Wees duidelijk en ondubbelzinnig in de mededeling dat de subsidierelatie beëindigd wordt, zodat geen twijfel ontstaat over de aanvang van de redelijke termijn voor het beëindigen van de subsidierelatie.
  • Denk goed na bij het afsluiten van een overeenkomst over de verplichtingen die uit de overeenkomst kunnen voortvloeien én realiseer je dat de afspraken uit de bevoegdhedenovereenkomst ook nog kunnen doorwerken zelfs nadat deze is opgezegd.

Ontvang onze publicaties

Ontvang ons cursusaanbod

Volg ons op social media

Gerelateerde publicaties

Latere publicaties