Wie is bevoegd: het college van B&W of het dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke regeling?
Gemeenschappelijke regelingen zijn een middel om samen te werken voor met name provincies, waterschappen en gemeenten. Samenwerking is vaak gewenst omdat het de bestuurskracht vergroot, expertise bundelt en de efficiëntie en effectiviteit verhoogt. Het samenwerken op basis van de Wet gemeenschappelijke regelingen (hierna: Wgr) roept echter ook allerlei vragen op. In de jurisprudentie is met enige regelmaat de vraag aan de orde wie bevoegd is om te beslissen, het oorspronkelijk bevoegde bestuursorgaan van de deelnemers of het dagelijks bestuur van een gemeenschappelijke regeling. Is de bevoegdheid nu wel of niet overgedragen? Er kunnen zich verschillende problemen voordoen bij het overdragen van bevoegdheden. In deze update komen twee uitspraken aan de orde, waarin de rechtsvraag is of het dagelijks bestuur van de in de gemeenschappelijke regeling opgerichte rechtspersoon of het college van B&W bevoegd is.
Is de bevoegdheid overgedragen of niet?
Het college van B&W van de gemeente Midden-Delfland weigert een vergunning te verlenen voor het innemen van een ligplaats met een pleziervaartuig (ABRvS 31 maart 2010, LJN BL9634). Het college baseert het besluit op een bevoegdheid uit de Algemene Plaatselijke Verordening. De gemeente Midden-Delfland doet echter mee in de gemeenschappelijke regeling Recreatieschap Midden-Delfland (hierna: het recreatieschap). Dit recreatieschap is een samenwerkingsverband tussen het Rijk, de provincie Zuid-Holland, het waterschap Delfland en enkele gemeenten. Op het moment dat het college van B&W de beslissing neemt op het bezwaar dat tegen de geweigerde vergunning is ingediend, bestaat er ook een verordening van het recreatieschap waarin een vergelijkbare bevoegdheid is opgenomen. Zodra de verordening van het recreatieschap in werking is getreden, is het college van B&W de bevoegdheid om te beslissen over vergunningen voor het innemen van een ligplaats kwijt en heeft in plaats daarvan het dagelijks bestuur van het recreatieschap de bevoegdheid om ontheffingen te verlenen. Het college van B&W kan na het verlies van de bevoegdheid ook niet meer beslissen over het lopende bezwaarschrift.
Het lastige in deze casus is dat het onduidelijk is of de verordening van het recreatieschap in werking is getreden. Een verordening van het recreatieschap ‘behoeft de instemming van alle deelnemers’, staat vermeld in de gemeenschappelijke regeling. Ook staat in de gemeenschappelijke regeling dat het ontwerp van een verordening ter beoordeling wordt gezonden aan o.a. de colleges van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeenten. In deze casus heeft het college van B&W van Midden-Delfland instemming verleend, maar de gemeenteraad niet. De gemeenteraad wil ook niet instemmen met de verordening. Het is de vraag of het college van B&W of de gemeenteraad als ‘deelnemer’ moet worden beschouwd, en wie moet instemmen met de verordening.
De rechtbank ging er in deze zaak van uit dat instemming van B&W voldoende was. De Afdeling denkt hier anders over. De organen van de gemeente kunnen - ieder voor zover bevoegd - een gemeenschappelijke regeling treffen. Dit is te vinden in artikel 51 van de Wgr: ‘De raden, de colleges van burgemeester en wethouders en de burgemeesters van een of meer gemeenten kunnen, afzonderlijk of tezamen, met provinciale staten, de colleges van gedeputeerde staten of de commissarissen van de Koning, ieder voor zover zij voor de eigen gemeente, onderscheidenlijk provincie bevoegd zijn, een gemeenschappelijke regeling treffen ter behartiging van een of meer bepaalde belangen van die gemeenten of provincies.’
De gemeenteraad – en niet het college van B&W – van Midden-Delfland heeft de verordenende bevoegdheid. Die bevoegdheid kan dan ook alleen door de gemeenteraad worden overgedragen aan het algemeen bestuur van het recreatieschap. Nu de raad niet heeft ingestemd met de verordening van het recreatieschap, is deze verordening niet rechtsgeldig tot stand gekomen. Daardoor heeft het college van B&W nog steeds op basis van de Algemene Plaatselijke Verordening de bevoegdheid om te beslissen op aanvragen voor het innemen van ligplaatsen. Het besluit is dus door het bevoegde orgaan genomen.
B&W willen zelf beslissen op het bezwaarschrift dat tegen hun besluit is ingediend. Kan dat nog?
Iemands bijstandsuitkering wordt ingetrokken. Vervolgens doet hij een nieuwe aanvraag voor een uitkering, maar B&W weigeren om weer bijstand toe te kennen. Tegen dit besluit maakt de belanghebbende bezwaar. Het is de vraag of B&W nog mogen beslissen op het bezwaarschrift. Er is namelijk ondertussen een gemeenschappelijke regeling Drechtsteden in werking getreden. De bevoegdheden van de besturen van de deelnemende gemeenten zijn overgedragen aan het bestuur van het openbaar lichaam Drechtsteden (CRvB 16 maart 2010, LJN: BL8816).
In de gemeenschappelijke regeling is geen overgangsregeling opgenomen. Dat betekent dat de regeling onmiddellijk werkt. Het college van B&W is dus zijn bevoegdheid kwijt.
De rechter vernietigt het bestreden besluit omdat het onbevoegd genomen is. In casu bekrachtigt het bevoegde orgaan - het dagelijks bestuur van Drechtsteden - het besluit van B&W en daarom laat de rechter de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand.
Als er geen overgangsregeling is, geldt de overdracht van bevoegdheden meteen bij de inwerkingtreding van de gemeenschappelijke regeling. Het is goed om hier op twee momenten rekening mee te houden. Ten eerste op het moment dat de gemeenschappelijke regeling wordt opgesteld: er kan worden afgewogen of het niet verstandig is om een overgangsregeling te maken. Het tweede moment is als er een nieuwe gemeenschappelijke regeling in werking getreden is. Bij het maken van besluiten moet worden nagedacht of de bevoegdheid nog wel aanwezig is, en niet overgedragen aan het bestuur van een gemeenschappelijke regeling.
Tips
• Bestuursorganen kunnen alleen hun eigen bevoegdheden overdragen aan het bestuur van de gemeenschappelijke regeling.
• Bij het overdragen van bevoegdheden moet men nadenken of het wenselijk is om een overgangsregeling op te nemen.
• Bij het overdragen van bevoegdheden moet goed nagedacht worden of het binnen de organisatie duidelijk is tot wanneer er welke beslissingen kunnen worden genomen.
• Als een besluit door een onbevoegd orgaan is genomen, valt dit onder omstandigheden te repareren door een bekrachtiging door het wel bevoegde orgaan.