Is dit wel te vertrouwen?
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft in de uitspraak van 18 juli 2007, LJN: BA9799, overwogen dat een bestuursorgaan op de expertise van het Bureau bibob mag afgaan, tenzij de in het advies vermelde gegevens de conclusie duidelijk niet kunnen dragen, bijvoorbeeld omdat ze daarvoor te weinig directe aanwijzingen bieden of omdat ze in verschillende richtingen wijzen, onderling tegenstrijdig zijn of niet stroken met hetgeen overigens bekend is. In twee recente uitspraken oordeelde de Afdeling dat de betreffende bestuursorganen over te weinig verifieerbaar bewijs beschikten om de vergunning te kunnen weigeren of in te trekken en daarom niet af hadden mogen gaan op het advies van het Bureau bibob.
Vergewisplicht
Beide uitspraken kunnen worden geplaatst in het kader van artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Dit artikel schrijft voor dat als een besluit berust op een onderzoek naar feiten en gedragingen die door een adviseur zoals het Bureau bibob zijn verricht, het bestuursorgaan zich ervan dient te vergewissen dat dit onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden, zowel wat betreft de procedure van totstandkoming als het resultaat van het onderzoek. Het probleem hierbij is echter dat het bestuursorgaan de door het Bureau bibob gebruikte informatie slechts in beperkte mate kan controleren omdat het geen toegang heeft tot bepaalde bronnen, noch over de specifieke deskundigheid beschikt om de beschikbare informatie te beoordelen.
Registratie in register zware criminaliteit
Het interessante aspect van de twee uitspraken is dat de Afdeling aangeeft welke betekenis kan worden toegekend aan gegevens uit het register zware criminaliteit. In de eerste uitspraak (AbRS 27 februari 2008, LJN: BC5259) heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dordrecht (hierna: het college) de aanvraag om een vergunning in het kader van de Drank- en Horecawet afgewezen. Daarbij baseert het zich op het advies, nader advies en een e-mail van het Bureau bibob.Uit het advies van het Bureau bibob blijkt onder andere dat de vader van betrokkenen in het register zware criminaliteit va n de Criminele Inlichtingen Eenheid (hierna: CIE) staat geregistreerd. De Afdeling hanteert als uitgangspunt dat informatie uit dit register slechts in combinatie met andere feiten en omstandigheden die in dezelfde richting wijzen, voldoende grond kan opleveren voor het oordeel dat ernstig gevaar bestaat dat de beschikking mede zal worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten, of strafbare feiten te plegen (weigeringsgrond artikel 3, eerste lid Wet Bibob). Dit, aangezien de betrouwbaarheid en relevantie van de informatie uit het register zware criminaliteit niet met zekerheid kan worden vastgesteld. De Afdeling overweegt verder dat het gewicht dat aan een registratie kan worden toegekend per geval kan verschillen hetgeen onder meer afhangt van de waardering van de betrouwbaarheid van de bron(nen). In deze casus bleek uit de stukken dat bij proces-verbaal door de CIE uitdrukkelijk een inschatting was gemaakt van de betrouwbaarheid van de informant(en) en de juistheid van de in het register opgenomen informatie. De informatie werd betrouwbaar geacht en daarom mocht daaraan enig gewicht worden toegekend. De Afdeling oordeelt vervolgens echter dat de informatie onvoldoende overtuigend werd ondersteund door overige aangevoerde feiten en omstandigheden. Zo ontbrak een nadere specificatie van het oordeel dat een zakelijk samenwerkingsverband bestond en werd geen inzicht gegeven in de gegevens waarop deze conclusie was gebaseerd. Hetzelfde gold voor de vermelding in het Bibob-advies dat betrokkenen handelden in harddrugs. Dat betrokkenen vele malen waren gezien op een bekende drugsverhandelplaats overtuigde onvoldoende, aangezien betrokkenen in de buurt van deze plaats woonden. Het is geen concrete indicatie van een concreet strafbaar feit.
Informatie van de CIE
In de tweede uitspraak (AbRS 27 februari 2008, LJN: BC5265) besluit de burgemeester van Groningen de aan betrokkene verleende exploitatievergunningen ten behoeve van prostitutie-inrichtingen in te trekken. Het Bureau bibob heeft op basis van informatie uit uiteenlopende bronnen geconcludeerd dat ernstig gevaar bestaat dat de verleende exploitatievergunningen mede gebruikt zullen worden voor, dan wel in relatie staan tot onder andere vrouwenhandel. Het Bureau bibob baseert zich daarbij onder meer op informatie van de CIE uit het register zware criminaliteit.
Een oordeel over de betrouwbaarheid van de informatie kon het Bureau in dit geval niet geven. De Afdeling overweegt daarom dat aan deze informatie slechts dragende betekenis kan toekomen indien sprake is van een combinatie met andere, soortgelijke informatie die overtuigend en duidelijk is en direct is terug te voeren op betrokkene. In dit geval zou de informatie van de CIE met name bevestiging vinden in verklaringen van prostituees. De Afdeling stelt dat in deze verklaringen weliswaar wordt gesproken over vrouwenhandel, maar dat daaruit niet direct en duidelijk kan worden afgeleid dat betrokkene of zijn zoon daarbij direct betrokken is. Genoemde informatie is dan ook onvoldoende concreet en overtuigend om te dienen als een voldoende bevestiging van de informatie van de CIE.
Conclusie
Uit bovenstaande uitspraken volgt dat bestuursorganen voorzichtig moeten zijn bij het gebruik van bibob-adviezen die in belangrijke mate gebaseerd zijn op CIE-informatie. Van belang is dat in een proces-verbaal door de CIE is uitgesproken dat de informatie betrouwbaar is. De oordelen die in het bibob-advies worden gegeven moeten zoveel mogelijk zijn gespecificeerd en het is van belang dat inzicht bestaat in de gegevens waarop deze oordelen zijn gebaseerd. Hoe beter de specificatie en hoe groter het inzicht, hoe groter de kans dat het besluit een vergunning te weigeren in stand blijft.