Verlagen en beëindigen van subsidies
Veel overheidsorganisaties overwegen te bezuinigen op de subsidies die zij verstrekken. Zij komen dan voor de vraag te staan of de subsidie mag worden beëindigd, op welke termijn en welke andere randvoorwaarden gelden. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft zich al verschillende keren over deze vragen uitgesproken. Onlangs nog in een uitspraak van 30 juni 2010 over de beëindiging van de subsidierelatie van de Stichting voor Kreativiteitsontwikkeling Midden-Limburg door het college van de gemeente Roerdalen (AbRvS 30 juni 2010, LJN: BM9682; zknr. 201000630).
De casus
In de genoemde uitspraak draait het om de beëindiging van een subsidierelatie als gevolg van harmonisatie van het subsidiebeleid van enkele gemeenten na de herindeling tot de gemeente Roerdalen. De feiten zijn als volgt. Het college geeft bij besluit van 23 maart 2009 aan dat per 1 januari 2010 de subsidie wordt beëindigd met inachtneming van een afbouwperiode van 3 jaar. De stichting kan zich niet verenigen met dit besluit en stelt zich op het standpunt dat het college geen rekening heeft gehouden met de belangen van de stichting zoals de levensvatbaarheid en dat ook geen redelijke termijn in acht is genomen. De Afdeling toetst het besluit aan artikel 4:51 Awb en overweegt dat het gewijzigd beleid vanwege de herindeling een veranderde omstandigheid of gewijzigd inzicht is, op grond waarvan de subsidie kan worden beëindigd. Voorts stelt de Afdeling dat een redelijke termijn in acht is genomen (ruim 9 maanden!). Deze termijn heeft tot doel een subsidieontvanger in de gelegenheid te stellen te anticiperen op de nieuwe situatie.
Juridisch kader
Artikel 4:51 Awb is de centrale bepaling voor het beëindigen (weigeren) en wijzigen (verlagen) van een subsidie voor een komend tijdvak. Het artikel eist dat een redelijke termijn in acht wordt genomen wanneer een subsidierelatie wordt beëindigd in de volgende omstandigheden:
- het moet gaan om een subsidierelatie van 3 jaar of langer voor dezelfde of in hoofdzaak dezelfde voortdurende activiteiten. Als het gaat om een kortere periode of om bijvoorbeeld projecten, dan kan geen gerechtvaardigd vertrouwen op voortzetting van de subsidiëring bestaan;
- er moet sprake zijn van veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten die zich verzetten tegen voortzetting of ongewijzigde voortzetting. Beleidswijzigingen, bezuinigingen of de wens activiteiten op termijn anders te laten uitvoeren worden al snel beschouwd als een veranderde omstandigheid of gewijzigd inzicht (AbRvS 7 november 2007,LJN:BB7281, zknr. 200704840 (Enkhuizen)); AbRvS 23 oktober 2003, AB 2003, 136 (Balletorkest).
Wat is redelijk?
De redelijke termijn loopt vanaf het moment van het aankondigingsbesluit tot het moment waarop de beëindiging is bekendgemaakt. De redelijke termijn is bedoeld om de subsidieontvanger in staat te stellen maatregelen te treffen om de gevolgen van de beëindiging op te vangen (AbRvS 30 december 2009, AB 2010, 86; en AbRvS 26 maart 2008 LJN:BC7627, zknr. 200705490). In hoeverre hieraan wordt voldaan, is afhankelijk van diverse factoren die in grote lijnen te rubriceren zijn als:
- de mate waarin de subsidieontvanger afhankelijk is van de subsidie;
- de omvang van de verplichtingen van de subsidieontvanger;
- de schadevergoeding die het bestuursorgaan (onverplicht) biedt, bijvoorbeeld door een afbouwperiode te hanteren zonder de verplichting de activiteiten uit te voeren.
De jurisprudentie over de redelijke termijn is erg casuïstisch. Hieronder een opsomming van relevante factoren die volgen uit diverse uitspraken:
- De langlopende verplichtingen van de subsidieontvanger kunnen meespelen. Te denken valt aan hypotheekverplichtingen (AbRvS 7 juni 2006, LJN:AX7048 zknr. 200505439, r.o. 2.15.1) en de aanwezigheid van werknemers in verband met opzegtermijnen bij ontslag (AbRvS 20 maart 2002, AB 2002, 273);
- De duur van de subsidierelatie heeft geen invloed op de redelijke termijn die moet worden gehanteerd (AbRvS 30 december 2009, AB 2010, 36, (KNOB));
- Eerder gedane mededelingen vanuit een bestuursorgaan zijn van invloed op de omvang van de redelijke termijn. Indien voor het besluit tot beëindiging al duidelijk was gemaakt dat het beleid zal wijzigen, wordt dit meegewogen in de beoordeling ( AbRvS 24 april 2002, AB 2002, 273 (Dingus); AbRvS 30 december 2009, AB 2010, 36 (KNOB)).
- Er hoeft geen garantie gegeven te worden dat de gesubsidieerde activiteiten onverkort kunnen worden voortgezet (AbRvS 27 juli 2005, AB 2006, 177).
Tips
Uit de jurisprudentie hierboven volgt dat het bestuursorgaan grote vrijheid toekomt om subsidierelaties te beëindigen. Wel dient met een aantal zaken rekening te worden gehouden. Denk hierbij aan:
- Houd de subsidieontvanger op de hoogte van het beleid en geef indien mogelijk ook informatie over de invloed van het beleid op de bestaande subsidierelatie met de subsidieontvanger;
- Houd bij het nemen van het daadwerkelijke aankondigingsbesluit rekening met de redelijke termijn. Informeer naar de situatie van de subsidieontvanger, al dan niet middels het horen van de subsidieontvanger bij het voornemen tot beëindiging;
- Vergeet niet de bezwaarschriftenclausule op te nemen in de aankondiging (AbRvS 24 april 2002, AB 2002, 270 (Sede Antia);
- Pas de regelgeving en het beleid daadwerkelijk tijdig aan, indien dat de grondslag vormt voor de beëindiging.